Frans in Groenveld (I)
Door: Jacob Frans
Zicht op Haringcarspel
Dit wordt een verhaal van herinneringen van vroeger en van verhalen die mijn vader en
grootvader mij verteld hebben. Om te beginnen ben ik Jacob Frans Klaaszn, geboren in
Groenveld, de 27ste dag van augustus 1915. In februari 1985 ben ik tijdens een vakantie in
Winterhaven, Florida (Amerika), begonnen met het schrijven van dit verhaal.
Mijn geboorte werd aangegeven door mijn vader, van
beroep tuinbouwer in de gemeente St Maarten. Op
het Raadhuis daar waren twee getuigen, gewoonlijk
de bakker en de slager; wat hem twee grote sigaren
ging kosten.
Wat ik nog het beste herinneren kan is dat mijn
oudere broer Klaas me in een kros rondreed, een laag
wagentje op vier houten wielen met stok aan de voor
wielen wat heen en weer kon met een zitplankje er in.
En dan was er nog wat ruimte om andere spullen er
ook in te zetten. Ik moest toen ongeveer vier jaar oud
geweest zijn, en mijn broer was twee jaar ouder. Ik er
in en Klaas trekken. Het was in het jaar 1919. We
moesten een tien minuten lopen naar Pieter de Boer
om een jonge ronde kaas, die kostte ongeveer 1 gul
den. Op de terugweg, Klaas begon de kaas in de lucht
te gooien en probeerde hem weer op te vangen, maar
dat ging niet; hij rolde in het gras en kwam in de sloot
terecht, dook onder het kroos en zag hem niet meer.
Vader is nog een hele tijd met de modderbeugel aan
het vissen geweest voordat de kaas weer boven water
kwam.
Zoals op de foto hadden we vroeger in de polder
grindwegen met een paardenpadje in het midden van
straatstenen. Op Groenveld woonde Arie en Neeltje
Roos; zij waren broer en zuster. Arie, de polderman,
bracht het grind met een driewielderkar met een
paard er voor. Hij liet het grind uit twee hoeken van
de kar langs het paarde padje lopen. Eens op een mor
gen kwam het paard met de driewielderkar in de sloot
terecht.
Het was stil in 1919. Janus Witte, een hele grote kerel
die werkte voor mijn vader, nam me mee op zijn
schouders sprong over kikkerslootjes, dwars door het
land naar het paard dat net met z'n kop boven water
stond. Er waren wel 14 man die het paard aan een lang
touw weer op de kant trokken.
Mijn moeder had als meid in die dagen ene Lena
Witte, uiterst kalm, liep niet in twee sloten tegelijk.
Op zondag was er 's morgens een Guurtje Rus die
oppaste; als ze het werk klaar had, mochten we in de
sportkar op twee wielen. Mijn jongere broer Henderik
en ik konden er in zitten; dat karretje kon voor- en
achterover. Zo gingen we door Groenveld heen met
Guurtje ons duwen.
Ook kan ik nog mijn eerste dag naar school herinne
ren. Ik ging dan aan de hand van mijn oudere broer. In
de eerste klas leerden we met luciferhoutjes en een
griffel en een lei. Later in de tweede klas hadden we
een inktpot en een pen. Ik zat op de tweede bank van
voren en Japie Gootjes (later was het kleine Japie) zat
op de eerste bank en die begon voor de aardigheid in
de inktpot te blazen. De meester liet hem voor de klas
staan; hij was zo zwart als roet. Met m'n 11e jaar ging
ik van school; ik moest mee naar het land. In decem
ber mocht ik weer naar school voor de winter.
Enkele dingen die ik hierna heb opgeschreven zijn
over mijn 11e t/m 15e jaar in Groenveld.
mei 2019