Waarvoor een trekdier had behoord
Ik dacht wat toch een groot verschil
De laatste die moet, de eerste die wil
Ik zag ook een arme blinde man
Die zelf zijn weg niet vinden kan
Maar begeleid werd door een vent
Die ook betaald moest van die cent
Ik dacht, als die uit werken ging
En daar een dagloon voor ontving
En hij gaf dan die blinde wat
Waren er twee van 't blindenpad
Ik zag ook een grote jonge klant
Met veters en met veterband
Als quasie koopwaar voor de mand
Maar hij bood aan zijn platte hand
Ik dacht schande van zo'n jonge reus
En dat verbod op bedelen is
Ook niet van betekenis
Maar wat men noemt een wassen neus
Ik zag renteniers die deden niets
Ik zag een scheerbaas op een fiets
Ik ontdekte dat aan 't bos messen dat
Hij buiten aan zijn jaszak had
Hij hield zich aan mijn wagen vast
Dan had hij van de wind geen last
En 't scheen mij toe die scheerbaas was
Nogal een vrolijke paljas
Ik zag een rietdekker op het dak
Die er met zijn naald door henen stak
Ik zag de vlotbrug in het kanaal
Een jaaglijn rollend om een paal
Dat was te Koedijk wel verstaan
Want heen zijn we dat langs gegaan
En kwamen zo te Schoorldam
Met twintig delen voor P. Vlam
En een bos latten ik weet het goed
Precies van zes en twintig voet
Daar kregen we iets in een glas
Een elk begrijpt wel wat dat was
Temeer als ik zeg het was een kelk
Geen glas dat men gebruikt voor melk
Enfin we sloegen het niet af
Wat Vlam aan ons te drinken gaf
En toen ging 't op de zelfde wijs
Rechtstreeks naar 't einddoel van de reis
Zoo dat ik bij Frans Potveer kwam
Een zoon van Potveer van Obdam
Ik reed eerst door onvoorzichtigheid
Ofschoon de weg was daar niet wijd
Tegen een latje van een hek
Het was geen noemenswaard gebrek
Maar er verscheen naar korte stond
Een wijf van wel twee honderd pond
Dat mij een standje maken wou
Ik dacht o wat een vette vrouw
Endat met de slachtmaand in 't zicht
Dacht ik een varken van die wicht
Was zeker een voldoening in zo menig huisgezin
Voorts stak ik haar de gek wat aan
Dat heeft zij zeker wel verstaan!
De paarden toen naar stal gebracht
En aan het lossen vracht voor vracht
Potveer was zelf niet bij de hand
Maar een flinke jonge klant
Een kalven vilder wonder sterk
En luisterend naar de naam Pronk
Die later koffie met ons dronk
Was behulpzaam bij dat werk
De eerste wagen die was leeg
Toen ik twee boterhammen kreeg
Dat was zeer smakelijke kost
En toen de tweede wagen gelost
Moesten de paarden er weer voor
En ging 't de andere richting door
Ik reed toen door dicht bebouwde kommen
Langs rechte wegen en langs krommen
En wat mij tegen is gevallen
Ik passeerde ook nog hele smalle
Voornamelijk in Langedijk
Daar reed het niet gemakkelijk
ik werd nog gestuit ook in mijn vaart
Door 't spoor in Heerhugowaard
Die voor mij reed: 't was Dirk Verwei
Riep uit voorzichtigheid tot mij.
Want hij benam mij het zicht
Stop want de bomen zijn al dicht
Dat duurde daar, door 't rangeren
Wel lang genoeg naar mijn begeren
Doch toen men ons de ruimte gaf
Ging het weer voorwaarts op een draf
't Was donker en ik zag niet verre
Doch ik vond troost bij het licht der sterre
Schoon af en toe 'n bliksemschicht
Verblindend was voor mijn gezicht
En boven het rammelen van mijn wagen
Vernam ik dan de donderslagen
Ik dacht zo'n reis is toch een torn
Maar ik was bij dat Avenhorn
Toen hield ik op met fantaseren
En in mijzelf te redeneren
Maar bij dat al dacht ik eraan
Wat toch een strijd omdat bestaan!!!!!!
Ingezonden door Tinus Kuijs.
Zicht op Haringcarspel
De helling van Potveer waar het hout gebracht werd.
mei 2016