Handwerk in de winter
Door Rinus Jonker.
Dit is het laatste artikel in de serie handwerk van de tuinders van negentienhonderd tot de
verkaveling beginjaren zeventig. De winter is in de tuinbouw een stille tijd. De oogst is van de
akkers, je ziet niet veel tuinders meer op het land. Een enkele tuinder die 'strukken' van de
afgesneden kool er uit trekt. Daarvoor had men een speciaal stuk gereedschap: de strukketrekker.
Strukken werden vroeger en vooral in de oorlog als ze droog waren, gebruikt als brandstof.
Wie men in de maand december alle dagen met zijn
paarden en een ploeg in de praam zag varen was de
loonploeger. Voor sommige gewassen was een akker
die voor de winter geploegd werd gunstig.
Nadat de akker geploegd was spitte men de hoeken
om waar het niet mogelijk was om die te ploegen.
Ook spitte men greppels open zo dat de afwatering
goed verzorgd was. Dan maar hopen op een 'winter
tje', want dat was goed voor de structuur van het land.
Het was vaak ook gunstig voor de prijs van de kool,
en voor de temperatuur in de koolboet. Door de teelt
van bewaarkool, wat de hoofdteelt was in ons gebied,
hadden de tuinders de hele winter werk. Vooral de
bewaarkool die in het artikel over de herfst zo keurig
in de boet gestapeld lag was aan bederf onderhevig.
Daarom werd de kool meerdere keren in de winter
omgestapeld. Dit werd in tuindersjargon 'omleggen'
genoemd, de ruimte waar men stond te omleggen was
het 'omleggersgat'. En elke kool werd bij het omleg
gen nagezien op rotte plekken, dan werd het rotte blad
van de kool verwijderd, maar als het een klein plekje
was werd niet het hele blad verwijderd maar alleen
een stukje van het blad. Dit werd gedaan met het
koolmesje.
Kool die niet gaaf
genoeg was om
verder te bewaren
in de winter werd
apart gelegd en geveild, deze kool werd 'deurskot'
genoemd.
Een werkdag van een tuinder in de winter begon als
het een koele nacht was geweest vaak met het dicht
doen van de geopende raampjes van de koolboet.Vaak
gingen er nog houten luikjes voor de raampjes. Bijna
alle kool lag in wat men de koolhuizen noemt, dit zijn
de huizen met een gebroken kap en woonhuis en
koolboet onder één kap. Je ziet er niet veel waarvan al
de raampjes nog aanwezig zijn. Nadat de rampjes
gesloten waren werd nog op de thermometer in de
boet gekeken of de temperatuur lekker koel was voor
de kool. Na een uurtje kool omleggen ging men vaak
naar de veiling, men moest op de hoogte zijn van de
prijs van de kool, daarna weer kool omleggen. Of zo
als men zou zeggen "we staan in de kool". Zo zou
iemand die niet zo bekend was met de koolteelt en
aan de deur vroeg "mevrouw is uw man thuis?" te
horen krijgen "ja die staat in de kool".
Zicht op Haringcarspel
Foto Niestadt Zijper Museum.
november 2014