weten en was blij dat ik de deur uit was naar de
familie Tiebie.
Ik had in de haast nog wat vergeten mee te
nemen en moest dat ophalen. Een schipper
hoorde ons praten, ze wilde met alle geweld met
me mee en ik kon bij hem aan boord komen.
Voor die tijd ben ik nog even bij haar vader en
moeder geweest en vader vertelde mij dat ze
met iedereen altijd erg bevriend was, dus die
hoorde er helemaal niet van op. Hij zei, het zakt
wel weer, want toen ze trouwde heb ik haar
verteld, als je weg loopt hoefje hier niet meer te
komen, en als je moeder je er in laat, gooi ik je
er zo weer uit. Ze waren allang blij dat ze van
haar af waren.
Ook vader Bertus zei nog, als jij er schuld aan
had dan kwam je hier niet.
Later heb ik haar nog eens ontmoet. Ik zat bij de
dokter en die roept dan je naam af en er zat
toen ook een vrouwtje in de wachtkamer. Toen
ik bij de dokter vandaan kwam, zei ze, ben je
het dan toch Toon, ik hoorde het al aan je geluid
dat jij het was, dat was ik nog niet vergeten en
ze vertelde dat ze weduwe was van haar
tweede man en dat ze de laatste tijd wel met mij
zou willen wagen omdat ze veel aan mij had
gedacht. Ik was toen 68 jaar, wat een mens al
niet beleefd.
Ik ging met de schipper mee in een klein 40 tons
zeilschuitje, dat was een grote verandering. Er
waren kinderen aan boord en daar kwam ik
gauw bij, want we hadden er thuis toen 12.
Zeilen, daar had ik vroeger al kijk op, dus dat
viel de schipper mee. Ik had in mijn jonge tijd,
toen ik bij Delver werkte, in een zomer 50
vletten zand gehaald van Sint Pancras naar het
Waarland, dus ik wist er wel wat vanaf. Dan
moest ik eerst gauw de vlet naar Sint Pancras
brengen, hem vol gooien met zand en dan
kwam er in de regel wel een windje uit het
zuid/west of west, het grote vierkante zeil op en
dan langs Broek op Langedijk, waar mooi diep
water was, zeilde ik naar Zuid-Scharwoude of
Luizeknip, daar door de sluis over het Waardje
en zo naar het Waarland.
Daar lag de lege vlet weer klaar. Die bracht ik
dan weer naar Broek op Langedijk waar ik mijn
fiets had neergezet. De volgende dag in een
half uurtje naar Sint Pancras en dan begon de
rit opnieuw. Maar ik kreeg er een goed dagloon
voor.
Met de schipper heb ik maar 14 dagen gezeild,
toen stuurde hij me naar de Kromhout fabriek in
Amsterdam, want daar moest ik de motor leren
kennen die hij gekocht had en moest bij een
echte Amsterdammer in de kost. Zaterdags
mocht ik met de trein naar huis en maandag om
9 uur was ik weer op de fabriek. In twee en een
halve week was ik dat ijzeren monster de baas.
Op een maandag kwam de schipper mij halen
met de motor van 20 PK met een verzwaarde
kop, dan was hij een derde sterker. Dat was
nodig want de schipper wilde er stenen mee
halen van de Waal en de Rijn.
Bij deze mensen heb ik van alles beleefd. Een
bruiloft, begrafenis, een kind dat werd geboren
en later nog een tweeling, dus ik was eigenlijk al
vroeg op de hoogte van het huwelijksleven. Dat
was een mooie tijd, voor mij soms hard werken,
maar na twee dagen was de schuit weer leeg.
Als ik dit schrijf heerst er zo ongeveer een
sneeuwstorm dus zodoende ga ik verheugd
verder, want de pen is erg gewillig. Zo'n winter
als nu hebben we vanaf 1963 niet meer
meegemaakt. Maar ze zeggen vaak de lente
komt vaak weer achter de winter aan. Ik heb
vanmorgen een uur sneeuw geschept. De
wegen in Noord-Holland zijn voor een groot deel
afgezet of haast niet te berijden. Lange ijspieken
van wel twintig centimeter hangen aan de
ramen en de deur moet met geweld worden
open geduwd. Mijn rookwerk en brood is op dus
ik moet met laarzen aan lopend dit halen, want
fietsen gaat niet, maar we hebben de tijd en je
moet er toch weer eens uit, want anders wordt
je zo echte huishen.
Toen ik de eerste rit maakte met de 'Hoop op
Zegen' was het echt wel feest. Nadat we alle
meubeltjes en het beddengoed hadden
overgeladen stoomde we op naar Edam, want
de baas werkte voor een bouwbedrijf dat alles
leverde wat een metselaar nodig had: portland,
grint, zand en de meeste stenen kwamen dan
van de rivier af richting Nijmegen of Arnhem en
soms heel van de grens. Aan de ene kant van
de rivier was Nederland en aan de andere kant
Duitsland. De Waal was soms wel meer dan
100 meter breed. Het verste plaatsje was
Lobith. Op school leerden we dat daar de Rijn in
ons land komt en als ik het goed heb, is het echt
de Waal.
In dat dorpje werden alle schepen aangegeven
en zodoende waren er veel cafés en winkels in
het kleine dorp. We moesten veel de rivier op.
Heen gingen we dan in Rotterdam of
Amsterdam naar de schippersbeurs en namen
-23-