De Nederlanders hadden dit kamp nooit eerder
ontdekt. Hoogstwaarschijnlijk zat hier ook
Boncke Prinsen (een gedeserteerde
Nederlandse militair). We werden constant in de
gaten gehouden door die langharige soldaten.
Met het geweer in de aanslag mochten we geen
stap bij de wagen vandaan. We mochten dan
ook niet met de officieren mee naar binnen. Er
liepen verschillende soldaten met tekens van
Nederlandse militairen, militairen die
waarschijnlijk gesneuveld of vermoord waren.
Twee weken later werden we bij een incident
nog door dezelfde Siliwangie militairen
omsingeld. Toen zij ons namelijk met een
colonne passeerden, maakte één van hun
militairen een scheurende beweging naar onze
Nederlandse vlag op het huis waarin we
gebivakkeerd waren, terwijl hij tegelijkertijd
"Merdeka" (vrijheid) riep. Mijn collega, de
Ambonees, werd zo kwaad dat hij zijn pistool
trok. Wantje mocht van de Ambonezen niets
zeggen van de Nederlandse vlag of van de
koningin. Ze werden erg kwaad als iemand dat
deed.
Maar toen de Ambonees zijn pistool had
getrokken, werden de Siliwangie soldaten erg
kwaad en stopte de colonne. Wij werden
meteen omsingeld door de Siliwangie T.N.I.-
soldaten. Er werd op iedere hoek van het huis
een mitrailleur geplaatst door die langharige
soldaten en ze stonden voor de ramen en
deuren met hun geweer in de aanslag (de
Siliwangie soldaten waren langharig, ze lieten
het haar groeien net zo lang tot de laatste
Nederlanders vertrokken zouden zijn, zoals ze
zeiden).
De wachtmeester zei tegen mij: "Ga naar de
achterkant van het huis en laat in geen geval
iemand binnen komen". De Ambonees, die het
incident had uitgelokt door zijn pistool te
trekken, werd op een stoel vastgebonden. De
Polisi Militar van de T.N.I. (waarmee we
moesten samenwerken) werd gebeld en na veel
gepraat met de P.M. zijn ze toen toch
vertrokken.
We waren blij dat ze weg waren, want als er een
schot gelost zou zijn, dan zou het hek van de
dam zijn geweest en had ik hier waarschijnlijk
niet meer gezeten. Want wij waren maar met
ons achten, en tegen vijftig/zestig man hadden
wij niet kunnen vechten.
Trouwens...de Ambonees die zo'n stennis had
gemaakt kon goed met messen omgaan. Hij
gooide zijn messen van een afstand van 20 a 30
meter in de stam van een boompje van slechts
20 cm. dik.
Daarna ging ik toch weer terug naar Bandoeng
waar ik bij de knokploeg als chauffeur werd
ingedeeld. Daar was het nog wel eens vechten
in de garnizoenskantine met de zandhazen
(infanteriesoldaten) en met soldaten van andere
onderdelen die wat pilsjes teveel gedronken
hadden. Ook waren er soldaten bij die
tropenkolder hadden gekregen.
Terug naar huis
In augustus 1950 gingen we weer terug naar
huis. Maar in Holland vonden we alles zo klein
in de hele omgeving. Wij waren zo aan die
weidse omgevingen in Indonesië gewend
geraakt. Vader zei: "Je mag zo weer bij je baas
terugkomen". Ik zei: "Hij hoeft niet meer op mij
te rekenen, ik ga niet meer naar de klei op de
akker terug". De eerste twee jaar daarna waren
erg slecht, er was geen werk en ik was het vrije
leven zo gewend. Later kon ik als chauffeur bij
de NACO autobusonderneming, of bij de Van
Gend en Loos besteldienst komen. Ik ben maar
chauffeur bij Van Gend en Loos geworden, dan
hoefde ik geen zondagsdienst te rijden.
Bij de berg Puncak.
Met alle narigheid wat ik daar in Indië heb
meegemaakt, denk ik nog veel aan de militairen
die daar door beschietingen of door een bom op
de weg zijn gesneuveld. Hoewel de kogels ons
soms om de oren vlogen ben ik er toch goed
vandaan gekomen. Bijna dagelijks gaan er nog
gedachten aan die tijd door mijn hoofd.
De vele jaren als chauffeur bij van Gend en
Loos doen me niets meer maar wel die 214 jaar
als soldaat-chauffeur in de tropen.
Het is een mooi land maar tijdens mijn militaire
dienst heb ik daarvan weinig kunnen genieten.
S.P. Molenaar,
Zaandam.
-21-