Voorbij de Middellandse zee, bij Port Said, waar de boot bevoorraad werd van olie, water enz., kwamen in de haven handelaren met bootjes om o.a. kleden en sieraden te verkopen. Ook kwam er een goochelaar in een lange jurk aan boord. Van alles haalde hij uit zijn jurk!! O.a. kuikentjes!! Overal vandaan. Soms gooide hij je horloge over boord, om het even later weer te terug te toveren. Wat ook veel indruk op ons maakte waren de zgn. dubbeltjes duikers. Wanneer je een dubbeltje over boord gooide, dan doken de jongens (zwartjes) in zee en haalden ze het weer op. De wangen waren soms opgezwollen van het geld. Vanuit Port Said vertrokken we weer verder, via het Suezkanaal, naar de Rode zee, midden door de woestijn. Daar zagen we groepen kamelen, die goederen vervoerden. Vervolgens via Aden en de Golf van Aden, kwamen we in de Indische Oceaan. In de Indische Oceaan zagen wij veel tuimelaars (dolfijnen), die heel lang met de boot mee zwommen. Zo nu en dan zagen we ook walvissen en vliegend visjes. De vliegende visjes kwamen soms op het dek en wanneer de patrijspoort open stond, gingen ze daar door heen en vonden we ze soms zelfs in ons bed. Na twee weken varen in de Indische Oceaan, waarbij we niks anders zagen dan water, kwamen we aan bij 'Sabang', een klein eilandje net voor Sumatra. Hier mochten we aan wal. We maakten er voor het eerst kennis met de Indische bevolking en de kokosnoten, die er bij hopen lagen, ledereen wilde daar de kokosmelk proeven. Na een dag vertrokken we via de Straat van Malakka naar Tandjong Priok (op Java). Bij de evenaar kregen we bezoek van Neptunus en konden we ons 'diploma van Neptunus' halen, ledereen kreeg een borreltje, zout water!!, dat we moesten opdrinken. Daarna moesten we door een zak meel kruipen, waar we dus wit uitkwamen. Vervolgens werden we door een paar sterke mannen het zwembad in gegooid. Het zwembad bestond uit zout water. Het was wel stromend (het water ging er de ene kant in en de andere kant er weer uit). De aankomst in Indonesië Het muziekkorps stond klaar toen wij aankwamen in Tandjong Priok. Ze speelden uit volle borst. We werden daarna snel met vrachtwagens naar de Meester Cornelis kazerne in Batavia (Djakarta) gebracht. Achter de kazerne liep een smerige Kali (riviertje). De Indonesiërs wasten zich er in, poetsten hun tanden er in, maar deden er ook hun behoefte in. Wij wasten ons bij grote bakken water, waar we ons afspoelden, met ons etensblikje. Nog maar net in Indonesië, was er al een jongen die uit het raam wilde springen (tropenkolder). Een brood werd altijd in drieën gedeeld. Per man kreeg je dan een derde van het brood. Daarbij een klont boter. In het begin kregen we, net als in Nederland, een plakje worst of kaas voor op brood. Maar later moesten we tevreden zijn met een maand lang pindakaas en voor de verandering een maand lang leverpastei voor op brood. Daarna heb ik nooit meer pindakaas of leverpastei gegeten. Kamer van de chauffeursopleiding in Tjimahi Sukabumi Na twee of drie dagen gingen we met de trein met een op hout gestookte locomotief, naar Sukabumi. We kwamen daar zwart van de rook en roet aan. We verbleven er in een oud klooster. Het gebied op West Java, globaal tussen Djakarta en Bandoeng gelegen, was ons werkgebied, (zie kaartje volgende bladzijde). We waren bang als we wacht moesten lopen. Er was veel lawaai van kaloe's, klappers en er waren vuurvliegjes. In het begin schoten we op ze, het was net of ze naar je stonden te kijken. Ook de grote kikkers maakten een hels lawaai. Na enkele maanden kwam er een jeep binnen met mijn dienstkameraad, P. Slomp. Hij was vanuit een hinderlaag zwaar beschoten samen met nog twee jongens, waaronder ook een officier. Piet moest met spoed naar het ziekenhuis, waar hij dezelfde nacht nog is overleden. De jongens (militairen) werden gelijk erg fanatiek. "Nu gaan we er tegen aan" werd er gezegd. -17-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2010 | | pagina 19