INDIEGANGER SIMON. P. MOLENAAR, WARMENHUIZEN Zoals al eerder beschreven is het Indiëgangersproject afgesloten. Sommige Indiëgangers stuurden naast het enquêteformulier ook nog een langer verhaal over hun belevenissen in. Onderstaand verhaal is er een van (red.). Op 4 maart 1948 ben ik op 19-jarige leeftijd in Ede in dienst gekomen. Ik kreeg daar een militaire opleiding. Dat hield in o.a. marcheren, stormbaan, plus chauffeurs-opleiding. De eerste zes weken mochten we niet met verlof, dus niet naar huis. Daarna was het 'ouderdag' waar we lieten zien wat we in die weken hadden geleerd. Zoals uit rijdende auto's springen enzovoort. Vader die ook kwam reed met iemand mee achter op de motor. Dat was een hele reis voor hem toentertijd. Daarna gingen we naar het militaire kamp in Oldenbroek, om ervaring op te doen met het materiaal. Zoals kanonnen trekken, schieten en camoufleren. Later werd ik ingedeeld als keukenchauffeur, die functie heb ik een tijdje mogen doen. Maar verder moest je alle voorkomende werkzaamheden aannemen. Zoals militairen naar het station brengen. De bootreis In de zomer gingen we naar Indonesië. Wij werden met de trein naar de boot in Amsterdam gebracht. Langs de rails liep overal bewaking voor eventuele deserteurs. Wij kwamen bij de Javakade aan waar de boot 'De Johan van Oldenbarnevelt' lag. Op de boot werden we ingedeeld: 'eerste en tweede afdeling'. Ik kwam bij de eerste afdeling. Wij kregen slaapplaatsen op een soort bedjes die langs de wand gemonteerd waren, 3 of 4 boven elkaar. De tweede afdeling lag onder in het ruim in hangmatten. Daar was het een hels lawaai o.a. van het kraken van de touwen bij het heen en weer gaan van de hangmatten die aan het plafond gemonteerd waren, het dol draaien van de schroeven en het geluid van de hoge deining op de Indische Oceaan. Op de boot moesten we zelf onze kleren wassen en strijken. We hadden daar zout water en zeep voor. Het droogde snel. Er waren speciale droogruimtes waar je het mocht ophangen, o.a. ook de ruimte waar de WC. potten stonden. Als we daar naar toe moesten stonden er 20 WC potten naast of tegenover elkaar. Tussen de bedrijven door zaten we dus rustig met elkaar te praten. Hoewel de reis verder goed verliep, ging er met het eten wel eens iets mis. We kregen eten in borden met vakken, in de ene moest soep, het andere vlees, groente en aardappels en dan nog een vakje voor het toetje. Maar als er soms een grote golf kwam, dan was het een groot bord soep geworden. Een keer kwam er een golf door de patrijspoort, eten weg en wij kletsnat. Zo werd er toch ook nog gelachen. Op de boot hadden we ook wel 'sloepenrol'. Dan moesten we met onze reddingsvesten naar het dek als de bel ging (iedereen had een vest). In het gelid werden we dan gecontroleerd of we de vesten wel goed aan hadden. Wij hadden ook exercitie en wapenkennis en leerden we Maleis. In de golf van Biskaje werden er velen zeeziek. Bij de Atlantische Oceaan werd het weer rustiger. Via Tanger kwamen we op de Middellandse zee. Johan van Oldebarnevelt. -16-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2010 | | pagina 18