meisjesschool in Warmenhuizen, reageert hij daar ook onmiddellijk positief op en zegt: "Ik oefen liever op een stel die ik niet ken, dan op mijn eigen klas, want eerlijk gezegd zal ik zeker gevoelens van gêne moeten overwinnen". Rokebrand is duidelijk een man, die gewend is de daad bij het woord te voegen. Zo is één van zijn vragen: "Moet ik de jongens en meisjes apart voorlichten of allemaal tegelijk?" Ik vertel hem, dat zuster Cecilia en ik ervan zijn uitgegaan, dat jongens én meisjes op één en dezelfde avond het nodige te horen moeten krijgen. Dat vindt hij prima. We spreken af, dat hij ons een aantal data zal opgeven waarop hij 's avonds beschikbaar is en dat wij daaruit een avond zullen kiezen. Als ik na dit gesprek terug fiets naar Warmenhuizen, heb ik het veilige gevoel dat die seksuele voorlichting deze man zeker wel is toevertrouwd. Toch blijft er iets bij mij kriebelen. Ik heb het gevoel dat ik iets over het hoofd zie, maar wat? Ik stel me het verloop van de avond voor. Hoeveel jongens en meisjes zullen die avond van alles te horen krijgen, wat ze óf nog helemaal nooit hebben gehoord, óf slechts zeer gedeeltelijk? En als ze thuiskomen na die avond, wat zullen ze hun ouders dan vertellen? Precies zoals ze het hebben gehoord, of onjuist en verwrongen; of misschien vertellen ze helemaal niks. Nu weet ik plotseling wat me dwars zat. Bij die seksuele voorlichting mogen we de ouders niet over het hoofd zien. Zij moeten erbij zijn, als Rokebrand aan het woord is. Dan weten ze exact wat er is verteld, de geest waarin het is verteld en welke woorden er zijn gebruikt. Als hun zoon of dochter iets verkeerd heeft begrepen, zijn zij degenen die iets opnieuw kunnen uitleggen. Het moet een avond worden waar de kinderen, samen met hun ouders, iets waardevols aan zullen hebben. In gedachten heb ik mijn plan voor de ouder avond eigenlijk al klaar. Als ik zuster Cecilia voorstel de kinderen samen met hun ouders uit te nodigen, vindt ze dit meteen logisch. Meneer Rokebrand kent ze alleen van horen zeggen. "Dat moet een hele goede zijn", zegt ze. Maar toch heeft ze bedenkingen. Ouders samen met hun zoon en dochter laten komen, vindt ze een goed plan. Voorlichting aan jongens en meisjes tegelijk ook wel, maar toch"Zouden meisjes zich niet generen in het bijzijn van jongens over intieme dingen iets te vragen Zou dit voor de jongens ook niet gelden Zou het niet mogelijk zijn halverwege de avond de meisjes apart te nemenen de jongens ook? Wie weet schamen de kinderen zich in het bijzijn van hun ouders misschien om van alles te vragen...." Ze mijmert nog even door, maar al zijn het maar mijmeringen, ze zijn wel waardevol. In feite heeft ze al aangegeven, dat die ouderavond er toch anders uit moet zien. Het kost helemaal niet veel tijd het eens te worden. De jongens en de meisjes worden dus samen met hun ouders uitgenodigd. Meneer Rokebrand spreekt de hele groep tegelijk toe. Na de pauze neemt hij de jongens apart in een ander lokaal en de meisjes worden apart genomen door, doorTja, door wie? "Door een vroedvrouwof door een verpleegsterof door een kraam verzorgsterdenk ik hardop. "Daar zorg ik wel voor", zegt zuster Cecilia; "ik weet wel iemand". Mooi, dat is dan ook opgelost. 's Avonds bel ik Rokebrand op en leg hem ons plan voor. "Meesterlijk", vindt hij het. "Dat hebben jullie samen goed uitgedacht", geeft hij ons een pluim, om eraan toe te voegen: "Ik zal mijn uiterste best doen een waardig steentje aan dit voortreffelijke plan bij te dragen". De avond wordt een succes. Bijna alle kinderen worden vergezeld door hun beide ouders. Slechts een enkele leerling heeft alleen zijn moeder bij zich. Er moeten stoelen worden bijgezet. Rokebrand doet het uitstekend. Als onderwijs man weet ik, dat hij zijn 'les' goed heeft voor bereid, maar op de ouders moeten zijn woorden overkomen, alsof hij alles zo 'uit de losse pols' vertelt. Hij heeft ook niets opgeschreven en hoeft dus niet steeds op een papier te kijken. Mede hierdoor houdt hij een goed contact met zijn toehoorders. Ik had erop gerekend, dat zeker het eerste kwartier er veel door de kinderen zou worden gelachen, maar dit gebeurt niet. Hij spreekt niet 'versluierend', maar noemt 'man en paard', wat in dit geval wil zeggen, dat hij geen enkele seksuele term vermijdt, zonder nou meteen in "Wolkerstaai" te vervallen. Hij spreekt heel eenvoudig en in een taal, die én de ouders én de kinderen boeit. -31-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2009 | | pagina 33