Een ordonnantie (bevel) uit 1534 die uitging van het Hof van Holland te Den Haag vertelt ons dat er binnen 4,5 roeden (16 meter) uit het hart van de Westfriesedijk geen zoden meer uitgestoken mogen worden. Dit wijst er op dat toen al land gereserveerd werd om de dijk te verbreden en op te hogen. In welk jaar de toenmalige hoogte werd bereikt is niet duidelijk, maar waarschijnlijk tot ver in de 17e eeuw (1600). In 1500 was de dijk ongeveer 2 meter hoog. Ook wijst deze ordonnantie er op dat men van toen af aan goed georganiseerd aan de dijk ging werken. Het toenemen van de hoogte van de dijk maakte het overbodig dat de dijkjes in het achterland telkens opgehoogd dienden te worden. De Zodijk. De later als de Zodijk bekend staande dijk, zal ontstaan zijn rond 1230. Hij begon vanuit de Oudendijk bij Schoorl, en boog af bij de Tarradijk (een aardedijk) op de plaats waar de Zodijk begon. Het Noord-Hollands kanaal bestond nog niet, maar men moest wel vanuit Schoorl langs de Oude Puttemermoer. Het eindpunt van de Zodijk kruiste de Ommeloop en liep o.a. in de nog niet ingepolderde Zijpe (pas in 1597) en naar een terp (no.6), waar ook een bruggetje lag naar de rondom in het water gelegen terp (no.7). Het dijkje zal ook gediend hebben als toegangsweg tot het grafelijke kasteel, dat men in de tijd van graaf Floris V aan het bouwen was (1282-1367). Het water rond deze terp is een gedeelte van de oude haven. Het dijkje dat langs de noordzijde van het Meer van Putten loopt (de Ommeloop) richting de terp (no.1) nu Zijpersluis, zal er voor 1250 al geweest zijn (de Rekerdam vanaf 1264). De Oude Schoorlse Zeedijk. In de Ommeloop (de later Oude Schoorlse Zeedijk richting Petten) was in 1272 een sluisje bekostigd door Wouter Friso, onechte zoon van de Heren van Egmont. Hij woonde in Rinnegom bij Egmond-Binnen en was baljuw van Kennemeriand. Bij dit sluisje werd tol geheven. Er wordt vermeld "van veerscut", "scut" heeft de betekenis van belasting betalen voor het schutten van de schuit die passeert. Via dit sluisje kwam men in de nog niet ingepolderde Zijpe, om dan via het St.Maartensswin en de Keins naar de toenmalige Zuiderzee te varen. De Zodijk liep toen nog door in de Zijpe. Zodoende waren via deze dijk daar ook de terpen bereikbaar van de nederzetting die in het eerste gedeelte van het verhaal staan. In 1519 is er een Verlaat aangelegd over de toenmalige Noorder-Rekerdijk in de hoek nu Trambaan/Westfriesedijk door Dick Lenthijs uit Groet. Later werd het een Overhaal of ook wel Overtoom genoemd. Overhaal of overtoom Verder kwam er bij de ruilverkaveling van 1961 op deze plaats (toen in het noordelijk einde van de Westfriesedijk) juist ter plaatse van de aansluiting van de dam die de Rekere in de 13e eeuw afsloot, een houten duiker te voorschijn (zie foto op de volgende bladzijde). Deze duiker van eikenhout was met inwendig regelwerk goed geconstrueerd, had een doorsnede van ongeveer 75 cm. bij 80 cm. en moet ingevolge de plaats ouder zijn dan de Rekerdam. De prelaat (abt) van de abdij van Egmond Hendrick van Wittenhorst. Prelaat betekent regulier geestelijke. Abten hadden een rechtsmacht over een kerkelijk gebied, de prelatuur, en waren vaak gehuld in paarse kledij. Deze abt komt in 1525 in de archieven van de abdij naar voren als de opdrachtgever tot het verhogen van de Oude Schoorlse Zeedijk. -25-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2009 | | pagina 27