Nu ik 75 ben en nog nooit zelf een kind heb
verloren, kan ik me toch wel voorstellen in wat
voor toestand je dan eigenlijk raakt.
Je eigen kind begraven en er dan bij thuiskomst
nog een dood vinden in het water.
Het werd de laatste mei en ik ging, na zes
klassen te hebben doorlopen als een
middelmatige leerling van school af. Mijn oudste
broerwas erjaarstevoren afgegaan en die
verdiende 2 gulden. De tijd was zeker iets beter
want ik kreeg 214 gulden en dat hielp toch mee
in het grote huishouden van mijn ouders. Mijn
vader verdiende 9 gulden en dan een half
weekloon van 2 zoons erbij verlichtte weer wat
zorgen.
Ik moest alle dagen ruim een kwartier lopen
naar mijn baan. In de zomer is dat niet zo erg,
maar de zomer is weer zo gauw om en dan
komt de herfst met slecht weer. Op een
herfstige dag moesten we op de dars (deel van
een boerderij) hout zagen en later moesten die
dikke houten stammen gehakt worden. Ik
werkte met een jongen die ouder was. Hij zou
dus ook wijzer geweest moeten zijn, maar dat
was niet het geval. Hij besefte niet dat ik met
mijn elf jaar nog helemaal niet zoveel kon, dus
moest ik, nadat hij het vier keer uitgelegd had,
de dikke houten stammen vast houden en dan
hakte hij ze kapot. Het ging lang goed, maar ik
lette even niet op, eigenlijk was ik nog een kind,
en toen hakte hij een stuk van mijn wijsvinger
af.
Vroeger liepen ze niet zo hard naar de dokter
en Jan, zo hete die grote knul, zei dat het zo erg
niet was. Maar het bloedde wel erg! De baas
was er niet zo zeker van en ik moest mee naar
binnen. De baas was niet getrouwd, maar had
een huishoudster die Keetje heette. Zij heeft
mijn vinger bekeken en toen mijn arm
afgebonden, dus bloedde het niet meer. Keetje
deed er een stevig karton om en bond de top
van mijn vinger weer netjes op zijn plaats.
Ik heb het dus aan haar te danken dat ik nog
een normale vinger overhield Jan moest de
rest van de houtjes alleen hakken en ik kreeg
de rest van de dag en nog een paar dagen vrij,
wat zonder veel pijn werd aanvaard. Dit waren
mijn eerste snipperdagen.
Thuis liep alles ook niet zoals het eigenlijk
moest. De huisbaas zei de huur op. Maar wij
hadden zo ongeveer een dozijn kinderen bij
elkaar en dan was het heel moeilijk om nog een
huis te krijgen. Mijn vader was iemand die ook
wel van iets anders dan anderen hield en hij
kocht een schuit van 15 ton laadvermogen.
Deze heeft hij verbouwd en daar gingen we in
wonen. Opa Baars kwam tot overmaat van
ramp ook nog bij ons inwonen. Die oude
mensen kwamen altijd in de grootste gezinnen
terecht, daar was nog naastenliefde. Op één
kwam het niet aan zo redeneerde degene die er
beslist niet een bij wilde hebben. Het
afschuifsysteem kenden ze toen net zo goed.
Ik ging werken van 6 tot 6 en de zaterdag ook
erbij, 's Zondags, na de hoogmis, kwam mijn
baas, dikke Arie genoemd, bij ons thuis en
betaalde dan 314 gulden want de baas zei dan,
die heeft Toontje verdient, en zo kwam er dan
iets meer geld binnen. Vader werkte bij een
goede boer en kreeg noch al eens een tientje
terwijl hij 9 gulden verdiende.
De Herfst naderde. Mijn baas kreeg dan altijd
"opzetters", koeien, op stal. Het waren er vier en
ik moest zorgen dat er bietenbladeren voor die
beesten kwamen. Mijn vinger was weer goed
genezen maar ik moest hem wel een paar keer
laten zien. Het bietenblad lag een heel stuk van
huis en zo'n dreumes als ik had 's morgens
erge last van de kou. Als ik dan moe en erg
koud terug kwam met de schuit bladeren dan
zei Keetje; Toontje, kom maar even binnen, dan
kreeg ik twee sneden brood en dan was alle
kou en pijn weer over. Je ging dan weer fluitend
naar huis.
De baas had na de kerstdagen geen werk meer
dus ik moest een ander baantje zoeken. Hij was
echter wel zo goed dat hij nog vier weken
uitbetaalde. Maar bij zo'n groot gezin als bij ons
valt alles als in een vat zonder bodem. Daarom
ging ik met mijn vader mee te werk. Kool
wieden en vuil (onkruid) plukken. Alles moest ik
al heel jong leren, wat me op latere leeftijd echt
wel van pas kwam. Je kon bijna alle werk doen.
De schuit waarin we woonden lag in het water
aan de Dorpsstraat tegenover het
Kerkebuurterlaantje (nu Sportlaan). Maar overal
komt een einde aan, zo werd de schuit, die ark
genoemd werd, lek. De twaalfde kondigde zich
aan en de schuit werd verhuisd.
-16-