Oma werkte ook nog alle weken een paar dagen. Ze deed dan de was voor andere men sen. En als ze daar mee klaar was, verzon ze wel weer iets anders wat ze kon doen. Ze vond echter de jonge vrouwen van tegenwoordig niet veel pit meer hebben. Zo hard werken als vroeger dat deden ze volgens haar niet meer. Oma's jongste zoon Jan was op een vrijdag geboren, maar ze had met haar werk geen dag ingezeten. Dinsdag en donderdag ging ze nog te werk en vrijdag kwam oom Jan. Dinsdag erop ging ze alweer aan de gang, door de posten (voetpad met bruggen) naar Dirkshorn te werk. Mijn moeder zei altijd, zulke mensen als je oma zijn niet makkelijk want ze denken dat het werken bij iedereen zo gemakkelijk gaat, maar niets is minder waar. Opa kwam door zijn belevenissen ook wel eens in de courant. In de winter had hij altijd twee koeien op stal. Een ervan had last van winden die ze niet kwijt kon en werd vreselijk dik. Ze paste een paardenmiddel toe. De tong moest uit de bek gehaald worden en er moest een puntje van de tong af. Opa was erg sterk en beet met zijn eigen tanden een puntje eraf. Hij was toen 83 jaar. Of de koe beter geworden is weet ik niet, maar als ik 83 ben zal ik dat heus niet voor elkaar krijgen hoor. Opa had ook een broer die erg sterk was, die tilde een zak tarwe van 160 pond met zijn tanden op. Maar je kan ook te sterk wezen. Voor opa 's broer Piet werd het zijn dood. Heel vroeger kwamen de spijkers in kisten van 500 pond van de fabriek of firma aan met de boot op Schoorldam. Oom Piet moest dan mee lossen. Er reden toen niet anders dan driewieler karren en boerenwagens met zo' n groot achterschut erop. Oom Piet ging een weddenschap aan. Hij zou alleen een kist spijkers op de wagen gooien, maar toen hij dat gedaan had was er een grote ader gesprongen en lag hij dood naast de wagen. Een neef van opa was schilder en moest wel eens op zo'n achterschut van een boerenwagen een rijmpje schilderen. Daar verdiende hij dan één harde gulden mee. Dat was veel geld want een arbeider verdiende maar vijf gulden per week, dus dat werk deed hij graag. Op een keer zei een boer tegen hem, ik heb een nieuwe wagen en er moet iets bijzonders achterop geschilderd worden. Zo'n wagen kostte toen 30 gulden. Dat kan zei de schilder, breng hem morgen maar, dan is het dinsdag en kan je er donderdag de varkens weer mee wegbrengen. Zo gebeurde het ook en de neef schilderde er op "Pijpestelen, vier groten en drie kleine stelen, maar de groten stelen het meest". Alle mensen in Schagen moesten het mooie bord zien en toen kwam de burgemeester van Schagen ook kijken en die zei dat zoiets beledigend was en het bord moest eraf. Het werd absoluut niet toegestaan. Vroeger mocht ook de waarheid al niet gezegd worden en tegenwoordig is het al net zo. Opa beleefde eens, toen ze een bonenhoop hadden, waar ongeveer honderd pond bonen inzat, dat hij een dief betrapte die van plan was de hoop 's nachts weg te halen. De dief had echter geen geluk, want de hond sloeg aan. Opa werd wakker en zag de dief met de hoop bonen, hij er achteraan, kreeg hem te pakken en ranselde de dief af. Maar later kreeg opa vijf gulden boete omdat hij zijn eigen rechter niet mocht wezen. Zo zie je maar, nu stelen ze, maar dat deden ze vroeger ook al. Omdat de sneeuw op deze dag rond giert met een felle oostenwind schrijf ik maar weer enige bladzijden van mijn jonge verleden. Ik weet mij meer van mijn grootouders te herinneren, dan van mijn ouders. Iets staat mij er echter nog van bij. We woonden aan de Dorpsstraat (Tuitjenhorn), twee huizen ten zuiden van de Stiegerstraat en de familie Molenaar, was op de brandstoffenboer na, onze buren. Ik weet nog heel goed dat wij toen een aardig koppeltje joos hadden, zo om en nabij de acht denk ik. Mijn moeder kon uitstekend "platters", bakken. Een paar pikken in zo'n warme platter, een klein beetje stroop erop en dan was het echt smullen geblazen. Als dan de jongens Molenaar bij ons kwamen werd er heftig geruild. Een platter voor een kadetje, want die konden mijn ouders niet betalen, maar Molenaar was een welgestelde bollenbouwer, dus die wel. Die jongens waren net zo oud als mijn oudste broer en ik en die hadden een tweede moeder. Ze was erg goed voor de kinderen en voor ons ook. We zeiden altijd, "buur Daatje" en ik kan haar nog goed voor me halen, een erg vriendelijke vrouw met een wrat op de ene kant van haar neus en er lag altijd een lach op haar gezicht. -14-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2009 | | pagina 16