zou gebeuren: hier zou ik van "thuis" in ieder geval geen last hebben. Eigenlijk was alles in Warmenhuizen nieuw voor me. Met Piet of Ted bracht ik "stoeten" rond. Vaak per boot, die werd voortbewogen met een "kloet". Hier leerde ik fietsen, hier keek ik mijn ogen uit in de bakkerij, hier maakte ik kennis met de gewoonte iedereen op straat te groeten, hier leerde ik hoe ik moest vissen, hier zakte ik tot aan mijn kin in een strontsloot. Dit was nou niet zo prettig; mijn moeder zou van zoiets een drama hebben gemaakt, maar hier werd dit "ongeval" laconiek opgenomen:"Hier heb je twee teilen met water. Hierin je vieze goed deponeren en daarin moet je je maar wassen". Incident gesloten. Na verloop van tijd kwam mijn moeder, samen met een vriendin, een kijkje nemen. Ze bestierf het, toen mevrouw Mooij haar vertelde dat ik met de jongens wel eens "te vissen" ging en nog wel in een bootje. "Maar Theo kan nog niet eens zwemmen!" riep ze ontsteld uit. Maar ma Mooij stelde haar gerust met de opmerking, dat ik altijd "in het midden" zat en dus niet te water kon raken. "Toch moet hij thuis maar gauw leren zwemmen", vond mijn moeder. Die opmerking knoopte ik in mijn oren. (Toen ik later weer in Amsterdam woonde, hield ik haar aan die opmerking. Toen ze weer over "gevaar' begon, greep mijn vader in en zei:"Een jongen in Nederland hoort te kunnen zwemmen met al dat water hier. Wil je soms dat ie verzuipt?" Nou nee, dat was nou ook weer niet de bedoeling. Drie weken later behaalde ik mijn eerste zwemdiploma.) In aanwezigheid van mensen die in de oorlog verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt, zou ik het volgende niet durven zeggen. Maar ik spreek echt de volle waarheid als ik zeg, dat ik in de oorlog de tijd van mijn leven heb gehad, EN DIT TWEE KEER. Want de hongerwinter stond ons ook nog te wachten. Wéér raakten mijn vier zussen en ik verspreid over het hele land. Met het aller-, aller-, allerlaatste transport over water van Amsterdam naar Lemmer, (één sleepboot met daarachter ACHT rijnaken volgeladen met kinderen was ik de laatste die Huize Van der Meer - wéér na sterke aandrang van mijn vader - net op tijd verliet om aan de honger te ontsnappen. In Friesland belandde ik op de boerderij van boer Hettinga in Franeker. Als mijn moeder toen toch eens geweten had, dat boer Hettinga me rustig met een koe naar de stier stuurde, dat ik daar soms reed op een paard zonder zadel, op een avond in het donker - per ongeluk - in een mijnenveld belandde, dat we wel eens op rattenjacht gingen en dat ik tijdens de bevrijding van Franeker (eerder bevrijd dan Amsterdam) op een tank was meegereden met de Canadezen en met door boer Hettinga onschadelijk gemaakte mijnen had gesjouwd, ze zou het niet hebben overleefd. Die twee verblijven in Warmen huizen en in Franeker hebben mijn leven sterk veranderd. Ik had de "vrijheid" geproefd en ik was niet van plan die weer af te staan. En dat hebben ze thuis geweten! Nooit zal ik vergeten de vanzelfsprekendheid waarmee kinderen zoals ik door allerlei gezinnen werden opgenomen en de warmte waarmee ze werden omringd. Ik kwam naar Warmenhuizen door 'n bombardement Voor mij was ieder dorpje uniek en onbekend Dus ook dat Warmenhuizen was voor mij heel apart Daar werd ik opgenomen door mensen met 'n HART. Wat heb ik er genoten van de afwisseling Van varen, fietsen, vissen: elke verandering Die kon ik wel waarderen: ik was niet veel gewend Dit kan slechts HIJ begrijpen, die Amsterdam-Noord goed kent. -21-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2008 | | pagina 23