Inmiddels was duidelijk geworden, dat de
broeder de verkeerde pont had gekozen. In
plaats van de Tolhuispont had hij de
Valkenwegpont moeten nemen. Als hij die
had gekozen, waren wij in de wijken
terechtgekomen, waar geen enkele bom was
gevallen en hadden zijn jongens die enorme
ravage met al die ellende en al die lijken
helemaal niet gezien.
Zo op het oog leek er met mijn moeder niets
aan de hand. Maar dat hadden we mis. De
ochtend van de dag na het bombardement
bleken de zenuwen "op haar stembanden te
zijn geslagen".
De huisarts zei haar, dat dit een bekende
zenuwaandoening was na een rampzalige
gebeurtenis die echter vanzelf zou overgaan
met rust en nog eens rust. Maar mijn moeder
wist ons duidelijk te maken, gebarend en
schrijvend, dat ze hoe dan ook wilde
verhuizen "naar de stad", want daar stonden
geen fabrieken. Ze was ervan overtuigd, dat
er steeds opnieuw zou worden
gebombardeerd, omdat alles wat werd
platgegooid toch weer zou worden
opgebouwd en dus wéér zou worden
gebombardeerd enz. enz.
Ze had blijkbaar een voorspellende geest,
want zo is het ook gegaan. En ons gezin
verhuisde enige tijd later inderdaad naar
Amsterdam-Centrum.
De Ritakerk vierde in 1943 haar 40-jarig
bestaan. Tijdens het bombardement was de
voorste helft van de kerk gevuld met
schoolkinderen. Toen viel er een bom op het
gebouw, die gelukkig achterin het gebouw
ontplofte. Toch vielen er drie doden. Een
priester was net bezig met twee misdienaars,
al zegenend met een wijwaterkwast, een
rondgang door de kerk te maken. Op het
moment dat hij met zijn misdienaars van
achterin de kerk naar voren wilde lopen, viel
de bom. Voor dit drietal nét iets te vroeg. De
verslagenheid was groot. Maar mijn jongste
zus Mary had een enorm geluk. Zij was geen
schoolkind meer en zat in één van de
zijbeuken. Door de bom stortte het gewelf
van deze zijbeuk gedeeltelijk in. Ze wist
zichzelf uit het puin omhoog te graven,
waarbij ze haar bril en hoofddeksel kwijt
raakte. Ze had echter geen schrammetje.)
Na die overduidelijke boodschap "Wij komen
terug" vormde een aantal energieke mensen
een comité, dat zich tot taak stelde alle
kinderen uit Noord te evacueren naar de kop
van Noord-Holland. Van hun ouders werd
verondersteld, dat die wel voor zichzelf
zouden kunnen zorgen, als ze hun kinderen
eenmaal veilig wisten. Zij konden dan bij
vrienden en kennissen gaan slapen "in de
stad"; in een hotel of bij vrienden en
kennissen.
Langs één van de perrons van het Centraal
Station zie ik nog die hele lange trein staan,
waarin alsmaar kinderen verdwenen.
Uiteindelijk ook ik. Pas toen de trein reed,
begon ik me af te vragen waar ik terecht zou
komen. Bij ieder stationnetje stopte de trein
en stapten er groepjes kinderen uit, waarna
de trein weer verder reed. Uiteindelijk moest
ik met enkele andere kinderen overstappen
in een vrachtauto, die ons naar
Warmenhuizen bracht. Hier stonden al
groepjes mensen klaar om ons welkom te
heten. Eén van de treinbegeleidsters riep de
namen af van dorpelingen, die zich bereid
hadden verklaard een jongen of meisje
tijdelijk in huis op te nemen. Zo kwam ik
terecht in het grote gezin van bakker Mooij
met zeker meer dan tien zonen en dochters.
En hoewel al deze mensen volkomen
vreemden voor mij waren, voelde ik me daar
toch meteen thuis. Hoe dit kwam?
Waarschijnlijk omdat iedereen zo gewoon
deed. Er werd niet veel gevraagd, ledereen
maakte even kennis met een handdruk, met
het noemen van zijn of haar naam, een klap
op mijn schouder of iets dergelijks. En
menigmaal hoorde ik de opmerking:"Jij komt
hier dus een tijdje wonen; hartelijk welkom".
Ik kreeg de indruk, dat in dit gezin regelmatig
mensen kwamen aanschuiven, die hier niet
woonden. Alles ging zo lekker
ongedwongen.
Uit de gesprekken kon ik opmaken, dat er
voor mij in Warmenhuizen waarschijnlijk heel
wat te beleven was. En dit bleek maar al te
waar te zijn. Om dit te kunnen begrijpen
moet u weten, dat mijn moeder zeer
dominant was en bovendien overal gevaar
zag, waar het (meestal) niet was. Daar
kwam nog bij, dat ik vier zussen bóven mij
had, wat ook geen pretje was. En wat er ook
-20-