dat laatste zinnetje werd bedoeld, begrepen wij - zonder enige uitleg - allemaal. Even later waren we al op weg: ongeveer vijfentwintig jongens plus die ene broeder. Al lopend vertelde de broeder ons, dat het zijn bedoeling was elke jongen thuis te brengen. Bleek een huis van een leerling "weg" te zijn, dan zou deze jongen met de broeder mee teruggaan naar school. Dat wellicht de ouders niet meer in leven waren, daarover werd niet gesproken. Niemand van ons durfde over deze mogelijkheid een vraag te stellen. Het antwoord zou wel eens verschrikkelijk kunnen zijn. Aangekomen bij de oever van het IJ had de broeder de keuze uit twee ponten, die ver uit elkaar lagen, elk van een andere steiger vertrokken en in verschillende wijken aanlandde: de Valkenwegpont en de Tolhuispont. Gelukkig waren deze ponten na het bombardement weer gaan varen. De broeder, geheel onbekend met de wijk Noord koos - helaas - voor de Tolhuispont. Deze zette ons over en zo kwamen wij terecht precies in het zwaarst getroffen gedeelte van Amsterdam-Noord. Amerikaanse bommen op de hoofdstad Niet zo'n goede foto maar toch een beeld van de ravage Toen begonnen we aan een tocht vol verschrikking. Ik had nog nooit gezien wat een bombardement kon aanrichten. Nu zag ik dat. Hele woonwijken lagen in puin; lijken van vooral vrouwen en kleine kinderen in rijen neergelegd, soms met een laken er overheen; dode en halfdode mensen, die onder het puin vandaan werden gehaald, waardoor de rijen nog langer werden. Bloed; heel veel bloed. Vreselijk! Ontzettend! Dit was niet te bevatten. Zeker niet voor een jongen van tien jaar. En die broeder liep op goed geluk maar straat in straat uit, aan ons vragend of we iets zagen waardoor we wisten in welke straat we waren. Maar er was niets meer te herkennen; geen bijzonder huis, geen naambordje; alleen maar puin en lijken. En zo sjokten we zeker een uur lang voort. Tot we in een wijk kwamen, waar wel woningen waren beschadigd, maar die tenminste nog overeind stonden. Daar begonnen jongens hun straten en huizen te herkennen en - wonder boven wonder - toen kon de ons begeleidende broeder al zijn jongens stuk voor stuk thuis afleveren. Huilende moeders, huilende vaders, huilende kinderen; die leefden gelukkig allemaal nog. Bij mij thuis was er helemaal niets bijzonders gebeurd. Maar eenmaal thuisgekomen heb ik gehuild, vreselijk gehuild en gejankt; voorover liggend op tafel met mijn hoofd op mijn armen. Gelukkig was er niemand die tegen mij zei, dat ik moest ophouden. Dat had ik trouwens niet gekund. (Met de kennis van NU zou iedereen zeggen:"Die zware huilbui na die traumatische ervaring is de beste verwerking geweest, die je je toen maar kon wensen".) Diezelfde dag nog moeten ze in Engeland op hun luchtfoto's hebben gezien, dat het bombardement van de Canadezen een fiasco was geworden. Tien dagen later verschenen er Engelse jagers boven Noord, die strooibiljetten uitwierpen met de boodschap:"Wij komen terug; zorg dat je niet thuis bent". Makkelijk praten, waar moesten we heen? Gezinnen met twaalf kinderen waren geen uitzondering. (Mijn moeder, óp van de zenuwen, vertelde 's avonds aan tafel, dat ze na het bombardement een raam had geopend, "want het mistte zo" en ze wilde wel eens zien wat er was gebeurd. Maar die "mist" bleek louter stof te zijn, waardoor ze werd overvallen en die haar van top tot teen grijs kleurde. -19-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2008 | | pagina 21