JEUGDHERINNERINGEN AAN WARMENHUIZEN Op 17 juli 1943 vond het eerste bombardement op Amsterdam-Noord plaats. Ons gezin bestond toen uit zeven personen: vader, moeder, vier dochters en één zoon. Die ene zoon was ik; het nakomertje en dus de jongste. Wij woonden helaas in Amsterdam-Noord, het allersaaiste deel van geheel "Mokum". Daar was nou ook werkelijk niks te beleven. Er was niet eens een bioscoop. Wel stonden daar de grote fabrieken, zoals Ket jen en Draka en daar vond men ook de scheepswerven en grote doks, waarin schepen lagen, die aan reparatie toe waren. Op die 17e juli was ik tien jaar en ging naar school "in de stad", zoals het Centrum van Amsterdam werd genoemd. Ook die dag was er luchtalarm. De hele schoolbevolking begaf zich dan zeer gedisciplineerd naar de grote kelder onder het schoolgebouw, dat vroeger een dubbel herenhuis was geweest. Dit snel naar de kelder gaan hadden de zes klassen van de school wel tien keer geoefend, hoewel niet werd verondersteld, dat Amsterdam- Centrum ooit zou worden gebombardeerd, want daar stond niets wat voor "de Moffen" enige strategische waarde had. Maar je kon natuurlijk nooit weten. Die 17e juli was er met dat luchtalarm iets bijzonders aan de hand. Dat bijzondere was, dat er geen eind aan scheen te komen. Het loeide maar door, zonder enige onderbreking. Dit was heel ongewoon. Hierdoor werden de broeder-onderwijzers steeds nerveuzer en hun nervositeit sloeg op ons over. Er hing iets zeer onheilspellends in de lucht. Mijn klas was gehuisvest op de derde verdieping en vormde dus altijd de hekkensluiter bij het naar de kelder gaan. Achterin de rij liep steeds onze klassebroeder en ook ik liep altijd achteraan in de rij. Toen bijna mijn gehele klas zich al op de trap bevond en ook ik de eerste stap naar beneden wilde zetten, zei onze onderwijzer iets onverstaanbaars - ik meende te horen 'ben zo terug' - hij trok vervolgens een luik in het plafond naar beneden en klom langs een ladder gehaast naar boven. Zonder dat er sprake was van afgesproken werk, stormden vier van mijn klasgenoten en ik hem achterna en kwamen terecht op een plat, zinken dak. De broeder, geheel uit zijn normale doen, stuurde ons NIET terug. Met één hand boven zijn ogen stond hij in de verte te turen en even later stonden wij naast hem dezelfde kant op te kijken. En turend in de richting van Noord zagen we een luchtvloot van allemaal - voor ons oog kleine - vliegtuigen. Ze vlogen keurig in het gelid en steeds doken zo'n tien a twaalf vliegtuigen steil naar beneden, lieten iets vallen en trokken weer op, waarna de volgende rij hetzelfde deed. "Dat zijn bommen!" schreeuwde onze broeder. Dat hadden wij inmiddels ook al begrepen. Maar bekeken van zo'n grote afstand leken die bommen op luciferhoutjes, die eerst wat tuimelden om vervolgens recht naar beneden te vallen, waardoor grote stofwolken ontstonden. Windvlagen zorgden ervoor, dat wij af en toe de ontploffingen ook konden hóren; nu en dan trilde ook het schooldak onder onze voeten. Niemand van ons zei iets. Met ons zessen stonden wij gefascineerd naar die vliegtuigen, die bommen en die stofwolken te kijken. Hoe lang wij daar hebben gestaan weet ik niet. Het kunnen tien minuten zijn geweest, maar wellicht was het een half uur of nog langer. Toen de laatste duikvlucht voorbij was, hoorde ik de broeder aangedaan fluisteren: "Kom, we gaan nu naar beneden". Diep onder de indruk en zonder ook maar één woord te zeggen, daalden we de ladder af met ongetwijfeld allemaal met dezelfde vragen in ons hoofd: "Welke huizen zullen zijn geraakt? Óns huis misschien ook? Zouden onze vader en moeder nog leven?" Op de eerste etage waren de broeders druk aan het overleggen. Zij moesten uiteraard het antwoord zien te vinden op twee knellende vragen:"Hoe komen we te weten van welke leerlingen hun huis misschien is weggebombardeerd?" en "Welke ouders van onze leerlingen zijn wellicht niet meer in leven?" Ik zag een broeder met de telefoon aan zijn oor staan. Toen hij echter nee- schudde, wisten we allemaal, dat hij met Amsterdam-Noord geen verbinding had kunnen krijgen. Maar tamelijk snel werd toch een besluit genomen. Alle jongens, die in Amsterdam-Noord woonden, moesten zich in de hal van de school verzamelen. Ons werd verteld, dat wij samen met één broeder zouden proberen in Noord te komen, "om te kijken wat er precies was gebeurd". Wat met -18-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2008 | | pagina 20