Het hele dorp trok uit om die belevenis te aanschouwen. In de jaren zestig waren er opeens twee campings op de weilanden achter de kerk. Veel van campinggasten bezochten ons dorp jaar na jaar. Elke zomer herkende ik de gezichten van de stadskinderen die ik, zonder echte reden, "anders" vond. Misschien waren hun voorlijkheid met hun spijkerbroeken, haltertopjes, en uitheemse namen als "Jackie" net iets te intimiderend voor me. Ik heb nooit een woord met ze gesproken - en zij niet met mij. Toen ik nog op de lagere school zat, leek er een duidelijke scheiding te zijn tussen stads- en dorpskinderen. De smid heette Klaas. Bij Klaas kocht mijn vader butagas in grote blauwe ijzeren "flessen." Butagas kookte de aardappels en verwarmde het water voor de afwas en het douchen. In de jaren zestig douchten we maar één keer per week. Dat vonden we heel gewoon. De andere dagen wasten we ons twee keer per dag met koud water bij de wasbak in een onverwarmde slaapkamer. Dat vonden we ook heel gewoon. Als je een van de ongelukkige was om te douchen als de gasfles bijna leeg was, dan stond je onder een koude straal. Dan brulde je naar je moeder met het verzoek om de fles te bonzen tegen de muur waaraan het hing om het laatste gas in de leiding te helpen zodat je je nog snel kon afspoelen met lauw water. In de jaren zestig had nog lang niet iedereen een rijbewijs en auto ter beschikking om mee naar de winkels te gaan. Daarom kwamen de kruidenier, de slager, de bakker, de groenteboer en de melkboer gewoon naar ons huis. De melkboer zette de flessen vla, karnemelk en gortepap al vroeg op de stoep en nam de lege flessen mee terug naar zijn winkel om te wassen en weer te vullen. We kochten natuurlijk geen melk of eieren; dat hadden we zelf van onze koeien en kippen. Als moeder niet in het huis was, dan zette ze een krant achter het voorraam voor de bakker met daarop geschreven hoeveel, en wat voor brood ze wilde. De bakker stopte dan de gewenste hele en halve broden in een tas die aan de knop van de voordeur hing. Dat ging toen zo. Er was nog een marskramer. Ik heb geen idee waar hij vandaan kwam of hoe hij heette, maar het was een erg aardige man die elke paar maanden een keertje langs kwam. Hij had spullen als boenborstels, overalls, deurmatten, zeemlappen, sponsen, houten wasknijpers, afdruiprekjes, wollen geitesokken en mattekloppers in en op zijn auto geladen. Ten slotte kregen we regelmatig een bezoek van een man van de coöperatie. Die kwam, net als de meeste mensen achterom en stond dan opeens in onze keuken vriendelijk te informeren of we nog kunstmest of kippenvoer nodig hadden. Het was een gezellige tijd. Als je iets van een winkel nodig had vóór openingstijd of na sluitingstijd, dan ging je even achterom en riep je "Vollek!".Ondanks een onderbreking van hun "vrije tijd" leken winkeliers dan toch altijd heel plezierig te helpen. Op regenachtige dagen mocht ik vaak tussen de middag "overblijven" op school. Samen met andere boerenkinderen die verder naar huis moesten fietsen at ik dan boterhammen van thuis in het klaslokaal. Op zulke dagen haalde ik voor bij mijn lunch vóór openingstijd van de winkel een flesje Benzine pomp van Klaas de smid, manufacturenzaak met bord voor KLM werkkleding, café en zijkant van Cors huisje en winkel -9-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2008 | | pagina 11