gemeenteraad plaats. In 1827 brengen de tienden 276,25 op. In Haringcarspel ont staat wrevel over beleid van de Heer om niet in Haringcarspel wonenden voor te dragen, maar juist personen van elders. In 1821 klaagde men al over de "hardigheid" dat alle "officieren" van elders komen en niet inge zetenen zijn. Op 19 oktober 1827 treedt zijn vertrouwensman, de Alkmaarse notaris M.J. de Lange, af als dijkgraaf van de Witsmeer en de Heer benoemt dan de Haringcarspeler Fulps Bijpost (*1786 te Harenkarspel f1843 idem), maar draagt notaris de Lange wel weer voor als gemeenteraadslid. Een van zijn vertrouwelingen, is voornoemde schout Teu- nis Waagmeester, notaris te Alkmaar, die ook rentmeester van de heerlijkheid is. Op 5 augustus 1831 blijkt deze bij arrest van het Hof van Assisen te Alkmaar (in 1838 opge gaan in de arrondissementsrechtbank) te zijn veroordeeld en tevens onbekwaam verklaard om ooit enige bediening waar te nemen, wegens verduistering van gelden. Hij had sedert 23 juni 1831 onder "gerechtelijke apprehentie7" gestaan (blijkens het Kadaster van Warmenhuizen staan zijn bezittingen in 1832 op zijn "erve" en is hij dan dus reeds overleden). Terwijl hierover uiteraard veel commotie ontstaat, doet de Heer niets tot er een uitspraak is, hoewel de raad hem tot actie poogt aan te zetten. Die behoedzaamheid is nog begrijpelijk. Wel vraagt de Heer direct aan Willem Jacob Slijper (geb. ca. 1787 te Enkhuizen), Rijksontvanger en wonende te Warmenhui zen om als rentmeester van de heerlijkheid op te treden om aldus en zo vlug mogelijk de tienden voor hem te innen. Hij wil Slijper ook bij Koning Willem I voordragen als nieuwe schout. Er zijn tal van kandidaten die zich bij de Heer melden. Hij krijgt op 28 juli 1831 een verzoek van veertig notabelen om iemand uit de eigen gemeente voor te dragen, later komen er weer extra vertogen om een eigen man. De gemeenteraad stelt Willem Bos (*1797 Harenkarspel f1868 idem), zoon van de eerste assessor loco-burgemeester) voor. (Hij zou nog gemeente-secretaris worden) Daar voelt de Heer niets voor, in weerwil van het grote aantal katholieken (mogelijk meer dan de helft van de bevolking). Bos, "de roomsche religie belij dende en onder de influentie van den pastoor Braming van Warmenhuizen staande", geeft de Heer de voorkeur aan de Warmenhuizer W.J. Slijper, die als hervormde in ieder geval niet die invloed ondergaat. Bedoeld wordt pastoor Franciscus Aloysius Bramink, geb. 1797, sedert 1826 pastoor te Warmenhuizen, die enige bekendheid geniet als schrijver van Het sieraad der jeugd, Amsterdam, 1826. A. Swager (Arien Swager *1790 Noord- Scharwoude f1866 Harenkarspel) en Dirk Kwantes (winkelier en armenvader) adres seren de Koning rechtstreeks. De Staatsraad-Gouverneur voor het Noorde lijke gedeelte van Holland, mr. J.M. baron van Tuyll van Serooskerken van Vleuten, ont biedt de Heer enkele malen op het provincie huis te Haarlem om hem te overreden zijn voordracht van Slijper, die Rijksontvanger is, terug te trekken, omdat voor hem teveel ont heffingen verleend moeten worden hetgeen de Koning niet wenst en omdat diens carrière bij de belastingen geschaad kan worden door aan zijn kandidatuur vast te houden. (Pas art. 1 van de Grondwet van 1840 maakt Noord- Holland tot een provincie door de provincie Holland te splitsen). Voor die druk zwicht de Heer en hij draagt bovengenoemde Fulps Bijpost voor. De Koning benoemt Bijpost en het desbetreffende Koninklijke Besluit wordt vermeld in de Staatscourant van 1 december 1831 no. 280. De Heer schrijft verbitterd over de "triompherende Burgemeesterpartij" en klaagt over zijn te zeer verkorte heerlijke rechten. Als in 1848 bij de Grondwetswijzing de heerlijke rechten tot voordracht en benoeming zijn afgeschaft, meent hij dat recognitiegelden uit hoofde van heerlijke rechten niettemin aan hem verschuldigd blij ven als de functionaris maar vóór die datum was benoemd. De Gemeentewet 1851 brengt dit nieuwe systeem voor het eerst in praktijk. Hij schakelt de advocaat mr. R.J. graaf Schimmelpenninck, Heer van Nijenhuis, Peckedam en Westerflier, bijgenaamd de Jordaangraaf - wegens zijn Amsterdamse accent - in om de recognitiegelden te innen, maar hoort op 15 juni 1852 dat de Hoge Raad der Nederlanden de recognitiegelden voor 1850/1851 ten voordele van de eigena ren van heerlijkheden niet langer verschul digd acht. Op 4 juli 1854 vindt uiteindelijk de afkoop plaats van zijn tiendrechten. Die brengen 8000,= op en later nog eens 400,=. Hij schenkt daar 3,50 van aan de hervormde armen van Dirkshorn, maar verlangt wel een dankbetuiging die hij archiveert. In het heerlijkheidsarchief van Oudkarspel berust een tekening uit 1822 -15-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2007 | | pagina 17