Holland vastgesteld. De Heer deed een voordracht aan de Koning tot benoeming van de schout. Bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1825 werd dit bevestigd en bepaald dat de schout lid van de raad was. De raadsleden werden voorgedragen ter benoeming door de Heer aan de Staten der provincie. Uit de raadsleden benoemde de Gouverneur de assessoren5. Het testament van Joan George Matthes wordt verleden d.d. 16 februari 1818 t.o.v. notaris Anthonij Karseboom te Amster dam. Op 27 september 1820 vindt in Amster dam de boedelscheiding en deling plaats t.o.v. de vrederechter. (De taken van de vrederechters6 worden toebedeeld aan de kantonrechters, krachtens het Koninklijk Besluit van 13 april 1838 waarbij de invoering van de gewijzigde wet R.O. werd bepaald op 1 oktober 1838.) De heerlijkheid wordt echter van die verdeling uitgezonderd omdat één van de erven bezwaren maakt. Wel machti gen de erven Jan George Matthes jr., die zich daarop veelal (ten onrechte) vrijheer gaat noemen. De verdeling geschiedt in 1854 als de heerlijkheid wordt toebedeeld aan: Jan George Matthes junior (vijfde zoon), die is geboren te Amsterdam op 18 februari 1793 en overleden aldaar op 28 april 1873. Consul van het Koninkrijk Hannover (1855) te Amsterdam (in 1866 wordt Hannover door Pruisen geannexeerd). Als Heer vermeld in A.J. van der Aa: Aardrijkskundig woorden boek der Nederlanden, 1849 en in Neder- land's Patriciaat. Vanaf 1818 tekent hij "door het overlijden van den Heer gechargeerd met de waarneming" vanaf 1820 zet hij soms dat hij de gemachtigde is van de eigenaren. Na 1854 is hij "vrijheer". De afgifte legaat wordt op 6 januari 1855 in het Kadaster aangetekend (het Kadaster bestaat sinds 1832). De diverse tienden blij ken te zijn afgekocht op 4 juli 1854. Volgens Kadasteraantekeningen was hij evenwel reeds belastbaar in 1832 en in 1840, bij gemeente Haringcarspel sectie G, nrs. 194 en 198 en voor stukjes rietland in Oudkarspel sectie D, nrs. 304 en 305. Deze twee eilandjes rietland in Oudkarspel staan bij de instelling van het Kadaster ingeschreven voor "de Heer van Haringcarspel" zonder naams vermelding. Zij lagen vlak onder het eilandje dat nu nog tot de heerlijkheid behoort, gelegen in het Waartje, vlak bij de gemeentegrens met Harenkarspel. Op 1 mei 1831 schrijft Jan George Matthes zijn last gevers dat hij van de waarneming na 14 jaar af wil, maar dat gebeurt niet. Wel wil zijn broer hem bij brief van 11 augustus 1854 de honorifieke titel Heer van Haringcarspel op dragen, hetgeen ook gebeurt. In 1831 schrijft Jan George Matthes aan schout Bregman, die zijn rentmeester is, dat deze toeziet op de afpaling van zijn heerlijke jachtrechten en zorgdraagt voor de verpach ting van de heerlijke visserij. Dit is Jacob Bregman, grootgrondbezitter in Warmenhui- zen, waar hij 1810-1813 al "maire" was. Bij zijn voordrachten laat hij zich uitgebreid adviseren over de geschiktheid van de kandidaten. Hij bedingt wel recognitiegelden voor zijn voordrachten en ontvangt ook van de voorgedragenen ouder gewoonte "toege zonden weldaden" van kaas in 1826, maar schout Bregman krijgt zijn mand retour met "iets ter verlustiging". Op 16 mei 1826 ontvangt de Heer 291,38 voor recognitie voor het schout- en secretarisambt van Teunis Waagmeester, te "Warminghuysen", maar notaris te Alkmaar, die hij op 4 oktober 1825 bij de Koning ter benoeming tot schout had voorgedragen. Op 21 november 1825 vond de installatie van de aldus gevormde Jan George Matthes van HARINGCARSPEL 1793- 1873. Met handschoen en pikeur in de hand. Foto na de dood van zijn vrouw, haar trouwring als pinkring. Gemeente archief Amsterdam. -14-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2007 | | pagina 16