Na zijn benoeming in Utrecht in 1968 begeleidde Sötemann negentien promotieonderzoeken, waardoor men ging spreken van de school van Sötemann. Zijn grootste prestatie is volgens vakgenoten het oprichten van de reeks Monumenta Literaria Neeriandca, waarin sinds 1979 klassieke werken uit de Nederlandse literatuur verschijnen als historisch-kritische editie of als verantwoorde studie-editie. De leerlingen van Sötemann zijn onderling heel verschillend, maar hebben de liefde voor de tekst gemeen. Dorleijn: "Sötemann is wel eens de godfather van de neerlandistiek genoemd, maar dat zou suggereren dat hij de touwtjes in handen had, wat niet klopt. Hij was meer een inspirator". Veel huidige hoogleraren in de Neerlandistiek - Gillis Dorleijn (Groningen), Marita Mathijsen (Universiteit van Amsterdam), Ton Anbeek(Leiden), Wiel Kusters (Maastricht) en Wiljan van den Akker (Utrecht) - zijn bij Sötemann gepromoveerd. Over 'zijn' leerlingen zei hij in 1994 in het tijdschrift Literatuur: "Zij doen het in bepaalde opzichten anders en dat is maar goed ook. Al mijn promovendi hebben veel meer contextuele belangstelling voor hun onderzoek dan ik. Maar gelukkig zetten zij de tekst niet overboord". Na zijn emeritaat in 1985 bleef Sötemann in het tijdschrift Ons Erfdeel subtiele beschouwingen wijden aan zijn favoriete dichters. Een sfeertekening van Warmenhuizen in de eerste helft van de vorige eeuw, van de hand van Sötemann. UIT: Noord-Holland in Proza, Poezie en Prenten. 'In de polders, over het kanaal, liggen wat dorpen waar nooit iemand geweest is en nooit iemand komen zal, dorpen als Warmenhuizen'. Dit schreef in het begin van de jaren twintig een kampeerder die een trektocht maakte door Noord-Hollands noorderkwartier. Weinig vermoedend dat hij er zo'n twintig jaar later geruime tijd zou doorbrengen als onderduiker. Het moet gezegd' Warmenhuizen was in die jaren een kleine afgesloten dorpsgemeenschap met één enkele smalle doorgaande weg en een vijftal doodlopende zijstraatjes. Van de Westfriese dijk kwam de schaarse bezoeker door de Oudewal met zijn magere, door de westenwind scheef- en kromgeblazen boompjes, over een macadamweggetje met een paardenpadje in het midden, hobbelend het dorp in. Op de Zuiderbrug begon de smalle beklinkerde slingerende dorpsstraat, en hij verliet het dorp aan de andere zijde via de ook al schamele, maar volledig kale en even doorkuilde Oostwal, op weg naar nog geïsoleerder oorden als Tuitjenhorn, Kalverdijk en Dirkshorn. Zo'n vijftienhonderd mensen bewoonden het eigenlijke dorp, verdeeld in twee onderling vijandige godsdienstige gezindten: 'onze kant' en 'de are kant', protestanten en roomsen. 'Om de noord' woonden de meeste protestanten, 'om de zuid' overwegend hun tegenvoeters. Dit betekende in de praktijk dat het eigen vertrouwde terrein nog kleiner was: aan 'de are kant' had je weinig te zoeken. Het 'Buurtje', met het raadhuis en de oude herberg 'De Moriaan', destijds nog voorzien van een uithangbord met een kroeskop, was ongeveer de grens. De schoolsplitsing in 1925: de bouw van een nieuwe openbare school en de stichting van Rooms- katholieke jongens- en meisjesscholen, werkte de tegenstelling nog in de hand. Ik herinner me hoe twee groepen jongens tegen elkaar optrokken, gewapend met stokken en stenen. Gelukkig bleef het vrijwel altijd bij verbaal geweld: de 'roomse papen' beantwoordden de beledigende kreten aan hun adres met het schreeuwen van 'protestantse papen', want al wisten ze niet wat een paap was, het moest in ieder geval iets heel ergs zijn. Ten oosten van het dorp lagen de 'duizend eilanden', de akkertjes waarop de 'bouwers', hun schuitjes voortduwend met de kloet, van het ene brokje grond naar het andere voeren om er, in werkdagen van zes tot zes, een veelal uiterst karig stuk brood te verdienen (of margarine of kaas, want: 'zuivel op zuivel dat haaltje de duivel'). Als tenminste de kool op de veiling niet was doorgedraaid en op de belt belandde, of draaihartigheid de oogst vrijwel vernietigde. Dan bleef er weinig meer over dan de ene dag kool met aardappelen en de volgende aardappelen met kool. In 1934 zei dokter van Hesteren dat veertig procent van de bevolking tuberculeus was of pre- tuberculeus, en heel wat Warmenhuizers lagen op hun eigen erf zoals dat heette 'in een tentje', een draaibaar houten bouwseltje, omdat een sanatorium onbetaalbaar was. Op de horizon lag de Langendijk, alleen bereikbaar via bochtige smalle dijkweggetjes, een goed half uur met de fiets. De westelijke einder werd gevormd door de lage, naar het noorden aflopende -13-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2007 | | pagina 15