Hoe dan ook, het paard in paniek en stormde
"als een wild paard" vooruit tegen de
daarvoor staande paarden. Hierdoor kwam er
een soort kettingreactie op gang waardoor de
hele colonne in paniek raakte met
bijbehorend getrappel en gehinnik. De
begeleidende Duitsers die in het donker niet
direct door hadden wat er aan de hand was,
mengden zich ertussen met veel
geschreeuw. Terwijl ik opgekrabbeld was en
merkte dat mijn ledematen wel pijnlijk,maar
niet gebroken waren, zagen de Duitsers ook
wat de oorzaak van het tumult was. Ze
begonnen toen tegen mij te schreeuwen; ik
heb toen op waardige wijze, en op mijn beste
Duits wel gezegd dat zij "eine Lampe sollen
hangen an die Schwanze". Het was voor mij
toch nog goed afgelopen, de volgende
morgen her en der spierpijn en was mijn huid
geel. De dokter zei dat de lever was
beschadigd. Ook dat was na enige tijd weer
verdwenen. Achteraf moet ik toch zeggen,
dat ik mij de eerste confrontatie met de
Duitse Wehrmacht anders had voorgesteld.
In Nederland was de situatie wel draagbaar,
behalve dan dat er steeds met grote letters
mededelingen werden geplaatst voor de
burgerbevolking, waar men zich aan diende
te houden. Verboden en bedreiging was aan
de orde van de dag, maar medio 1942
begonnen de Duitsers, de jonge
Nederlanders, waartoe ik ook behoorde, te
ronselen voor werk in Duitsland. Banken en
verzekeringsbedrijven werden gemaand
personeel te leveren en zo werden wij met
acht mensen van ons kantoor, "uitgenodigd"
op het arbeidsbureau in Alkmaar, waar wij
werden getest voor een kantoorbaantje in
Berlijn bij de AEG. Toen al pleegden wij onze
eerste sabotage-actie, door "het Duits
helemaal niet te verstaan". Blijkbaar waren
wij niet geschikt bevonden voor zo'n
aantrekkelijke, goed betaalde baan in Berlijn,
want wij hoorden verder niets meer van het
arbeidsbureau. Maar toch ontvingen wij (na
ongeduldig wachten), een opdracht om weer
te verschijnen. Met een aantal mensen dus
weer naar Alkmaar. Er werd ons
medegedeeld dat er volgende week een trein
naar Berlijn zou vertrekken. Wat wij daar
zouden moeten doen??, maar wij zouden
allemaal bestemd zijn voor de spoorwegen,
voor de ondergrondse in Berlijn zo ik heb
begrepen. Of wij nu een ondergrondse
moesten besturen of gewoon maar kaartjes
moesten controleren, is mij ook niet duidelijk
geworden. Eveneens heb ik niet begrepen,
waarom er toen voor ons geen kaartjes voor
Berlijn waren, maar wel zouden er de
volgende week treinkaartjes zijn voor
Bremen. Mij werd gezegd dat ik dan zou
moeten werken bij de Weser Flugzeugwerke.
Op dat moment begon mijn brein door de
veranderde omstandigheden, al wat
vindingrijker te worden. En die slimme zet
van mij hield het volgende in. Mijn zus Fien
was weer ziek geworden; dat kwam helaas te
veel voor, of het nu oorlog of vrede was.
Dokter Van Hesteren was bij ons op bezoek,
waarbij hij dus ook hoorde over mijn
"reisplannen". Hij zei ons een briefte willen
geven, waarin zou staan "dat mijn zuster
ernstig ziek was, en dat het
onverantwoordelijk was, dat ik nu naar
Duitsland zou reizen. Dit werd geaccepteerd
in Alkmaar en ik kreeg zowaar twee weken
uitstel; dit uitstel werd toch echter een aantal
weken. Ik werd echter niet vergeten; ik moest
weer komen om te horen dat ik "volgende
week naar Hamburg moest vertrekken. Zij
hadden al een treinkaartje voor mij, om naar
de dynamiet Werke te gaan. Ik begon toen
hevig te protesteren tegen het feit, dat mij
steeds slechter werk werd aangeboden (alsof
je nog kon spreken van aanbieden van werk!)
De ambtenaar (een Nederlander) vond dat
ook wel, en uit het gesprek kon ik wel
opmaken dat hij ook "niet zo voor de Duitsers
was" en hij stelde voor mijn map met allerlei
papieren in het archief te doen, en wel in de
map "overleden personen". Ik heb de man
natuurlijk geprezen en gecomplimenteerd
t.a.v. zijn vindingrijkheid op dit punt. Ik moest
er natuurlijk wel een voorwaarde aan
verbinden, dat ik nu niet telkens op zijn
kantoor moest verschijnen, om een kaartje
naar Duitsland te bemachtigen. Nu dat
beloofde ik hem plechtig, wij rookten zelfs
een sigaretje als "twee zielen, een gedachte".
Ik zou verder zwijgen als het graf, zoals dit
een overledene betaamt. Deze zalige rust om
nu zorgeloos thuis te zitten hield echter maar
zeer kort stand. Onze postbode bracht
opnieuw een brief uit Alkmaar, waarin mij
werd opgedragen ten spoedigste op het
kantoor te verschijnen, daar ik anders zou
worden gearresteerd. Men begon nu toch
echt een onvriendelijke toon aan te slaan, en
dat begon voor mij bedreigend te worden. Ik
ben derhalve toch maar weer naar het
-13-