ST. MAARTEN, VOOR EN NA DE VERKAVELING.
De volgende tekst is opgenomen als
aanvulling op het verhaal van Jan Jonker "De
middenstand van St. Maarten tussen 1930 en
2000" in de voorgaande "Zichten". Het is
overgenomen uit een beschrijving van de
voormalige gemeente St. Maarten van het
"Monumenten inventarisatie Project Noord
Holland" uit 1990. Dat rapport beschrijft de
ontwikkelingen van het gebied in het
algemeen en in het bijzonder vanaf ca. 1850,
vandaar ook de nogal veelvuldig
voorkomende zinsnede "In de periode 1850-
1940". Het stuk sluit wat het tijdsbestek
betreft mooi aan op dat van de heer Jonker.
Het wel erg ambtelijke taalgebruik is hier en
daar wat aangepast. U hebt dan, hopen wij,
een mooi kompleet beeld van St. Maarten
zoals het was.
Bodemgesteldheid
De bodem van de gemeente Sint Maarten is
in een voor geologische begrippen recente
periode ontstaan: het Holoceen ca. 10.000
jaar geleden)
Door stijging van de zeespiegel na de laatste
ijstijd is een groot moerasgebied langs de
kust ontstaan. Met de vorming van een
duinenrij voor de kust ontwikkelde zich hier
een binnenzee, waarvan het water snel
verzoette. Afgestorven plantenresten zorgden
voor een dik veenpakket. Door talloze
overstromingen van de zee is klei op dit
veenpakket afgezet (jonge zeeklei) Elders
werd het veen tot de onderliggende kleilaag
weggeslagen, wat overbleef is de
zogenaamde oude zeeklei.
De bodem bestaat deels uit lichte, zandige
klei, een vruchtbare grondsoort die geschikt
is voor tuinbouw, al dan niet onder glas.
Deels ook worden gronden met een hoger
lutumgehalte aangetroffen (onder lutum
verstaan we de kleinste gronddeeitjes (0 -2
micron) in een kleigrond). Deze gronden zijn
vaak minder vruchtbaar, drassig en worden
veelal gebruikt als weiland. Na 1960 zijn deze
gronden door de verbeterde afwatering als
gevolg van ruilverkavelingen nog beter
geschikt gemaakt voor land- en tuinbouw.
In het verre verleden (10de eeuw) zijn in dit
van oudsher waterrijke gebied terpen
opgeworpen om droog te kunnen wonen.
Deze terpen, voornamelijk huisterpen, zijn in
sommige gevallen uitgegroeid tot kernen,
bijvoorbeeld Eenigenburg. In de periode
1850-1940 waren de terpen voor een groot
deel nog intact.
Vele waterlopen penetreerden van oudsher
dit gebied. De waterlopen waren in de
periode 1850-1940 nog aanwezig in de
gemeente en maakte het gemeentegebied tot
een vaarpolder bestaande uit landerijen
ruimschoots omgeven door wateren. Ook
bezat de gemeente negen wielen: restanten
van dijkdoorbraken.
Met de grootscheepse herverkavelingen
welke tussen 1954 en 1979 plaatsvonden in
het Geestmerambacht, het waterschap
waartoe Sint Maarten behoort, is de structuur
van het gebied omgezet van een vaarpolder
in een rijpolder. De wateren werden voor een
groot deel gedempt en het maaiveld in de
polders geëffend, waardoor ook een groot
deel van de terpen werd afgegraven en
zodoende verdween.
De afwatering ging in de periode 1850-1940
voornamelijk op natuurlijke wijze via de vele
wateren welke op dat moment de gemeente
doorkruisten. De polder Valkkoog bezat
tevens een molen en een sluis met behulp
waarvan de polder op de Ringsloot
afwaterde.
De gemeente Sint Maarten ligt gemiddeld 0.1
meter -NAP tot 0.8 meter -NAP.
De op (voormalige) terpen gelegen delen van
Sint Maarten liggen maximaal 2.4 meter
+NAP (het dorp Eenigenburg). De aan de
westzijde van de gemeente gelegen
Westfriese Zeedijk (een deel van de
Westfriese Omringdijk) ligt zo'n 4.4 tot 4.7
meter +NAP, terwijl aan de noordzijde
gelegen Valkkogerdijk zo'n 2.2 meter +NAP
ligt.
Grondgebruik
Rond 1850 waren akkerbouw en veeteelt de
belangrijkste vormen van agrarisch
grondgebruik in de gemeente Sint Maarten.
In de periode tot 1940 bleven akkerbouw en
veeteelt belangrijk in de gemeente, maar aan
het einde van de 19de eeuw nam ook de
betekenis van tuinbouw in de gemeente toe.
Vooral in het zuiden van de gemeente werd
tuinbouw een belangrijke vorm van
grondgebruik; de gemeente ging een
overgangszone vormen tussen het
tuinbouwgebied dat ten zuiden van de
-24-