BOERDERIJ KRANKHOORN 33 TE WARMENHUIZEN
In het jaar waarin de voormalige vaarboerderij Krankhoorn 33 in Warmenhuizen op een woonterp
die zich als een wal uitstrekt werd gebouwd, in 1877, resteerden daar nog zeven terpen, temidden
van een landschap met akkers en heel veel sloten. Veeteelt was er toen het hoofdmiddel van
bestaan en de export van kaas floreerde. Het vee werd niet over de weg, maar met pramen naar
en van de weilanden gebracht. De boeren gingen met "skuitjes te melken". Vaarwegen werden
goed onderhouden. De aanlegkaden voor kleine en grote boten bevonden zich als regel achter de
woningen.
De boerderij werd gebouwd door Matth. Strooper (22-2-1842 tot 10-4-1892) die op 13 oktober
1867 trouwde met Geert Pronk (16-10-1832 tot 31-01-1920), dochter van Jan Pronk en M.
Apeldoorn. De eerste steen werd gelegd op 25 mei 1877 door hun enige dochter Maria, die in
Warmenhuizen op 12 augustus 1870 geboren was. Ze trouwde met Dorus Stadegaard een paar
weken na het overlijden van haar vader op 27 april 1892 en bleef daarna in de boerderij wonen.
Haar moeder bleef vermoedelijk bij haar in huis.
Als voorbeeld voor de bouw dienden twee boerderijen die we nu nog in het dorp aantreffen. De
ene die door de familie Pronk bewoond wordt, aan de Stationsstraat 14, was gebouwd in 1868 en
de ander aan de Dorpsstraat 207, die nu bewoond wordt door de familie Beemsterboer, is van
1876. De Krankhoorn was en is een doodlopend straatje in de lengterichting van de terp,
beginnend tegenover de Katholieke kerk, eerst in westelijke richting maar al vrij snel rechts
afbuigend, naar het noorden. De boerderij van Strooper werd aan de westkant van dit straatje
gebouwd, met de voorgevel op het oosten en de oprit en toegang tot de dorsch aan de zuidkant.
Aan de achterkant en de noordkant was een diep en breed vaarwater op een meter of vijftien
afstand van de buitenmuren. Aan de noordkant en zelfs in de voortuin scharrelden kippen en
varkens.
Strooper bezat veel geld. Hij was een rijke boer die er op stond dat zijn boerderij luxer diende te
worden dan de andere twee. Aan de buitenkant moest dat blijken allereerst door een ronde
schoorsteen, ter afsluiting van een grote dakspiegel met geglazuurde zwarte dakpannen temidden
van het rieten dak. De voorgevel bestaande uit drie traveeën werd verrijkt met sierkunstpilasters op
de hoeken en tussen de traveeën. De voordeur, die overigens niet gebruikt werd als loopdeur,
maar die alleen toegang gaf tot de koegang, had een paneel van fraai smeedwerk. In de voorgevel
6