PIET BOEKEL, geboren in Tuitjenhorn, emigrant, schrijft zijn levensverhaal. Hallo. Zoals ik beloofd had, zal ik proberen om wat te schrijven omtrent de belevenissen in mijn leven. U zult mij over mijn taalgebruik wat moeten verontschuldigen want ik ben al vanaf 1937 uit Holland weg. Piet Boekei is mijn naam, zoon van Kees Boekei, Kees van Pieter en geboren op de hoek van de Dorpsstraat en de Veilingweg, dus aan het eind van Tuitjenhorn. Mijn vader was vanwege zijn gevoel voor humor nogal een bekend man in Tuitjenhorn, maar hij was ook een verenigingsman en met anderen medeoprichter van de fanfare Sint Hildegardis. In 1937 was er in de hele wereld crisistijd en ofschoon we ons eigen bouwland bezaten hadden we geen inkomen. We waren met 4 broers. Twee werkten er al op de akker en de derde kwam ook van school. Ik besloot om te vertrekken en gaf mezelf op bij het KNIL, het leger van Nederlands Indië. Ik vertrok een maand voor mijn twee en twintigste verjaardag met de boot naar Indië. Dat was heel wat anders dan op het land werken, zo kreeg ik direct al een soldij van vijf gulden, thuis kreeg ik maar één gulden. Ik ging in Soerabaja aan land en werd ingedeeld bij de luchtdoelartillerie. Al spoedig maakte ik promotie tot korporaal en werd toen overgeplaatst naar Bandoeng. Na ongeveer een jaar werd ik bevorderd tot sergeant-majoor administrateur. Dat was een erg mooie baan. Toen wat later de oorlog in Europa uitbrak en Holland door de Duitsers werd bezet, werd de communicatie met mijn familie totaal verbroken. In december 1941 begon in Indië de oorlog met Japan en drie maanden later werd ik krijgsgevangene gemaakt. We waren toen met onze artillerie in actie tegen de oprukkende Japanners. Ze hadden een complete overmacht in de lucht en constant werden we met hun watervliegtuigen aangevallen. Af en toe kropen we in gaten voor kininebomen terwijl rondom ons de bommen ontploften. Toen dacht ik wel eens: "Wat doe ik hier, was ik maar in Tuitjenhorn gebleven". Ik was geen held, alleen maar erg bang. P.O.W. (Prisoner of War krijgsgevangene) bij de Jap zijn is geen prettige ervaring. Ik werd overgebracht naar Singapore met een schip overvol met P.O.W.-ers. Je kon alleen maar zitten en je behoefte doen, dus naar de w.c. gaan, daar maakte de Jap zich niet druk om. Sommige schepen met P.O.W.-ers werden door de geallieerden getorpedeerd en velen zijn daardoor verdronken. De Jappen in die dagen waren onmensen. Ze sloegen je zonder reden in je gezicht of schopten je terwijl je in de houding moest staan. Als je je verweerde dan lieten ze je twee of drie dagen zonder eten of drinken voor hun kantoor staan en iedere Jap kon je dan zomaar een klap in je gezicht of een schop geven. Soms pompten ze je vol met water totdat je op knappen stond en dan hadden ze de grootste schik. Zelf heb ik meer dan genoeg klappen opgelopen. In Singapore begon ik wel engels te leren spreken. Na ongeveer drie maanden werden we in een goederenwagon gepropt en vertrokken we met de trein naar een voor ons onbekende bestemming. Met 50 tot 60 man in een slecht geventileerde goederenwagon. Niemand mocht er bij de stations uit. Een lange vermoeiende rit in de tropische zon. Voor drie personen kregen we één emmer water per dag, wat rijst en één sardientje. Zo 4 Het ereveld Pandu bij Bandung

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2002 | | pagina 6