commentaar, wat een knoert van een ding. Ja Kees, zeg ik tegen hem, dat is heel wat anders dan
vorige week, toen we ook even de lucht inkeken, naar twee militaire vliegtuigen. Deze kleine
machines met twee vleugels waren op het vliegveld de Kooij gestationeerd om dikwijls het
luchtruim te kiezen, want Nederland was paraat. Tegen zijn gewoonte in ging Hendrik even
napraten met zijn broer over de luchtreus en zei, het bestaat natuurlijk niet dat jij mensen achter de
raampjes hebt gezien en dat ze ook nog met hun handen zwaaiden, Wil en ik hebben alleen die
kleine raampjes gezien. Maar Kees redde zich er goed uit, dan hebben jullie de kijker beslist niet
goed ingesteld. Nu was op het laatste stukje hiervan inderdaad een streepje ingekerfd voor het
scherpste gezichtsveld maar dat wisten wij wel. Maar Hendrik wenste er niet langer over te praten,
hij was gewend om korte en duidelijke antwoorden te geven over bepaalde onderwerpen, je zou
hem kunnen vergelijken met de supporters van Feijenoord, Geen woorden maar daden.
Na twee jaar met plezier bij deze twee broers te hebben gewerkt, ben ik naar een andere
werkgever in de tuinbouw gegaan, maar door de slechte uitkomsten van vele bedrijven, ook bij
mijn nieuwe baas, is dit van korte duur geweest. Mede hierdoor zag grootvader toch zijn wens in
vervulling gaan om mij de polder in te krijgen en te gaan vissen. De volgende dag reeds stapte hij
naar Bertus Potveer in de Krankhoom om te vragen of hij een nieuw visserschuitje zou kunnen
maken, hetzelfde model als een akkerschuitje. Toch wel een ingewikkelde opgave, er moest n.l. in
het midden een bun worden gemaakt van 75 cm lengte en over de gehele breedte. Aan de
buitenste zijkanten hiervan moesten koperen platen komen met vier rijen ingeponste gaatjes om
het water te kunnen laten doorstromen. Nu stond Bertus bekend als een eerste klas vakman, dus
dat zou best in orde komen wist opa al van te voren aan mij te vertellen. Helaas had hij de eerste
paar maanden geen tijd, ten eerste was hij bezig om een nieuwe ploegpraam te bouwen en er
kwamen ook nog enige pramen op de helling om nagezien en geteerd te worden, aangezien de
hooitijd begon te naderen. Deze grote vaartuigen werden o.a. gebruikt om het hooi binnen te
halen, waarvoor 's morgens vroeg drie pramen met de benodigde mensen aan boord vanaf de
boerderij vertrokken naar het stuk land waarop het hooi op flinke hopen was gezet. Onder zo'n
hoop werden twee lange en dikke stokken geschoven, daarna door twee mannen opgetild en
meestal twee hopen naast elkaar gezet op een brede houten slee met een paard, om naar de
praam te trekken. De twee sterke mannen tilden deze nu van de slee om ze in de praam te
plaatsen en aangezien er drie moesten worden volgeladen was het wel aanpakken geblazen,
mede door het feit, dat er altijd in vlot tempo werd doorgewerkt.
Wanneer de drie pramen waren volgeladen stapte op een heel klein stukje van de achtersteven op
ieder vaartuig een man met een stevige kloet om naar huis te varen. Dat eiste vooral op een lange
sloot met soms enige tegenwind de volle concentratie op zo'n kleine staanplaats, omdat de praam
zo hoog mogelijk was volgeladen.
Onwillekeurig komen deze beelden weer even terug in de herinnering bij het zien van de grote
ronde, in plastic verpakte balen gras, dat eerst een paar dagen, afhankelijk van de
weersomstandigheden, op het land heeft gelegen en meestal naast de boerderij wordt
opgestapeld.
Aangezien Bertus Potveer geen kortere levertijd voor het te maken visschuitje kon garanderen dan
minimaal drie maanden is de opdracht naar de scheepswerf van Dirk Bakker gegaan in Noord
Scharwoude, die het binnen een maand zou afleveren voor de prijs van honderd en tien gulden.
Binnen de afgesproken tijd bracht de post een briefkaart, dat het schuitje gehaald kon worden met
hierop tevens de vermelding, dat als het bedrag in zijn geheel direct betaald zou worden, dan
mocht ik gratis een nieuwe kloet gaan uitzoeken. Dus fietste ik naar Noord Scharwoude met in de
portemonnee vier briefjes van vijf en twintig gulden plus een tientje, aangezien bankbiljetten van
honderd gulden in het jaar 1931 bij mensen, die in de agrarische sector werkzaam waren, bij een
baas of in een fabriek, deze nimmer in handen kregen, omdat wekelijks hun loon werd uitbetaald.
De inhoud van het loonzakje varieerde toen van twaalf gulden in de werkverschaffing tot achttien
gulden in b.v. de zuurkoolfabriek, dus was een papiertje met de tekst honderd gulden bij velen
onbekend. Ook de hedendaagse criminaliteit was een onbekend verschijnsel en op dit gebied
zouden we de tijd graag een halve eeuw willen terugdraaien.
Wil Siewertsen uit Oudkarspel.
19