tekst het laatste vers uit de Openbaring van Johannes "De genaade van onse Heere Jesu Christi zij met uw allen. Amen". Na zijn emeritaat was hij nog regelmatig lid van de kerkenraad en hield hij gedurende vacatures het kerkenraadboek bij. Uit de kerkenraadnotulen blijkt echter dat Martinus bijna doorlopend ziek was. Tijdens de vacature na het vertrek van Ds. Verloren, in mei 1775, was hij wegens "indispositie" genoodzaakt de kerkboeken aan een ouderling ter hand te stellen en op 02-07-1775 was hij niet op de vergadering aanwezig "wegens dat hij aan zijn been labbereert". Op 10-11-1775 maakten Martinus en Christina hun testament voor schepenen te Warmenhuizen. Hij was ziek en benoemde zijn echtgenote tot erfgename voor de helft van zijn nalatenschap en zijn na te laten kinderen voor de wederhelft. Tot voogden over de minderjarige kinderen werden aangesteld: zijn broer Johannes de Moor, vroedschap te Warmenhuizen en zijn neef Jan van der Bank, makelaar te Amsterdam. Ook in 1777 en 1779 was hij nog steeds op de vergaderingen afwezig wegens "lichaams ongesteldheid". In 1780 leek het weer wat beter te gaan. Hij bezocht de vergaderingen weer, maar scheen nu overal tegen te zijn. Toen er in Krabbendam een nieuwe schoolmeester werd benoemd, protesteerde hij tegen de nominatie en in januari 1781 had hij bezwaar tegen de nieuw gekozen kerkenraad. Aan een verzoek om voor die kerkenraad te verschijnen voldeed hij echter niet. In juni 1781 had hij een geschil met de nieuwe predikant, Ds. Munting, en bleef daarom van de volgende vergaderingen weg. Nadat Ds. Munting in augustus 1782 naar Landsmeer was vertrokken, schreef de emeritus predikant, Martinus de Moor, een lange brief naar de classis van Alkmaar, waarin hij het gedrag van Ds. Munting aan de kaak stelde. Inmiddels was in januari 1782 ook zijn tweede echtgenote overleden en bleef hij met zijn twee kinderen, Jacoba Christina geb. 1761 en Martinus geb. 1764, achter. Op 20-08-1784 is Ds. de Moor in de leeftijd van 70 jaar overleden. Door de secretaris en twee schepenen van Warmenhuizen werd op 27-08-1784 een inventaris van zijn nalatenschap opgemaakt. Van de huizen te Amsterdam waren alleen die op de Texelse Kaij en op de Princegragt nog in het bezit van de overledene. De andere panden zijn vermoedelijk in de loop der jaren verkocht om daarmede de aankopen te Warmenhuizen te financieren. Van dit laatste onroerend goed was bijna alles in zijn bezit gebleven. Het bezit aan obligaties en onroerend goed werd bij het overlijden van zijn eerste echtgenote in 1752 na aftrek van hypotheek getaxeerd op bijna f 35.000.-. Zijn nalatenschap aan onroerend goed en obligaties had blijkens de boedelscheiding d.d. 12-06-1786 een waarde van ruim f 40.000.-, wat voor die tijd een aanzienlijk bedrag kan worden genoemd. De opsomming van alle roerende goederen beslaat in totaal 15 beschreven bladzijden. Het eerste blad betreffende de voorkamer (studeerkamer?) volgt hier in zijn geheel: Een Groote bibliotheek van d' overleedene, waar van nader een Cathalogus in ordre sal worden opgemaakt. Een Lessenaar, daar in de bewijsen van eijgendom van de voorgenoemde vaste Capitaalen. Een Mikroskoop in zijn Foderaal. Een Nommer doosje met desselfs Kijker. Twee doosen met brandglaasen etc. Een proporsionaal passer. Een Quadrant, eenige Sandloopers, potlooden etc. Een der Evangelisten op blaaden van boomen geschreven in de Singeleesche taal (taal van Ceylon). Een dito in de voors. taal. De Cathacismus in 't Nederduijs en Singelees, Gramate Een Scheeps Compas aan de Solder. Een Gladhouten Kas, daar op eenige Kaarten. Ses Porcelijnen Kommen etc. Twee disteleer Kolven. Een Schilderij aan de Want. Een stoel op de Vloer. Behalve de hier beschreven voorkamer was er nog een kamertje daarnaast met een bedstede, het kleine kamertje, de gang, de binnenkamer, de gang, de slaapkamer, het zaaltje, een kamertje daarnaast, het achterend, de hooiberg of schuur, de gang naar de voordeur, de provisiekamer, de kookkeuken, de zolder boven 't achterend, de voorzolder met twee bedsteden, een boet bij 't huis, een boet over sloot en een tuin. In de diverse vertrekken bevonden zich in kasten en langs de wanden in totaal 139 porseleinen schotels en borden en nog eens 100 Delftse borden en 45 beeldjes. Er waren 2 porseleinen, 2 verlakte en 2 geschilderde kwispedoors, 19 roodaarden, porseleinen, tinnen en verlakte trekpotten en meer dan 100 porseleinen kopjes en schoteltjes. Aan de wal een grote en een kleine schuit 16

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2002 | | pagina 18