Razzia Op maandag 18 december ging mijn man naar zijn werk, toen hij aan 't Zand gewaarschuwd werd dat er een razzia was. Hij ging terug en verschool zich in het fietsenboetje achter het huis. Even later kwamen er twee soldaten binnen, de ene ging voor me staan met een revolver en vroeg: "waar is uw man?" Ik zei: "die is naar zijn werk". De ander ging het huis doorzoeken en gooide al het beddengoed op de vloer. Daarna gingen ze naar het fietsenboetje en toen was er geen ontkomen meer aan. Al het werkvolk van Philippo van onder de veertig jaar werd meegenomen. Op een stuk land, schuin tegenover ons, werden ze bijeen gedreven, 't Zand was gewaarschuwd door de ondergrondse, de Stolpen niet. Toen ze m' n man wegvoerden ging ik er achteraan. Aan de Veldwebel vroeg ik of hij nog even naar huis mocht voor schone kleren. 1k dacht misschien een kans om te ontvluchten. Maar daar trapte hij mooi niet in, ik moest maar wat brengen Ik heb toen een verschoning en wat eten voor hem in een zak gestopt. Er achteraan 's Middags ging de hele groep lopend langs ons huis, omringd door Duitse soldaten en er achter één op een paard, richting Petten. Daar ging mijn man met vele jonge vaders en ik keek ze met lede ogen na. Ongeveer een uur later kwam er een vrouw uit Schagerbrug. Die vroeg of ik mee ging achter onze mannen aan. Mijn buurvrouw ging ook mee, haar zuster paste op onze kinderen. Met z'n vieren gingen we en in Schoorl haalden we ze in. We mochten naast onze mannen lopen. Ze werden ondergebracht in het Retraitehuis in Bergen; wij moesten afscheid nemen, wat ons zwaar viel. Het was donker en mistig toen we terug gingen; nergens licht en je mocht ook geen licht op je fiets hebben. Ook was het zwaar rijden op surrogaat banden. Koud en moe kwam ik thuis, alles liep tegen die avond. Want toen ik de kachel aan wilde maken, vatte het hout geen vlam omdat het te vochtig was. Het was al na achten toen ik de kinderen op ging halen. Ik werd aangehouden door een paar soldaten, maar omdat die me herkenden mocht ik door. Het laatste brood gaf ik aan de kinderen, zelf kon ik geen hap door m'n keel krijgen. De bakker was die dag niet geweest en er was ook geen melk in huis. Niemand durfde zich op straat te wagen. Ik stopte de kinderen zo gauw mogelijk in bed, vanwege de kou. Tot overmaat van ramp stootte ik vervolgens het oliepitje om, dat voor verlichting op tafel stond. Andere verlichting was er met. Daar zat ik in het donker door verdriet overmand. Wat voelde ik me eenzaam en verlaten, met drie kleine kinderen temidden van de vijand. Van ellende ging ik maar naar bed, van slapen kwam echter niet veel. De volgende morgen, toen de kinderen nog sliepen, ging ik naar een kennis aan de Bosweg, die ik om een stukje gist vroeg. Er was immers geen voedsel meer in huis. "Nou", zei ze, "het duurt lang als je eerst nog moet bakken, hier heb je een heel brood". Wat was ik daar blij mee. Diezelfde ochtend kwam mijn zuster uit 't Zand en even later ook Alie Smit. Haar man was ook weg en ze had gehoord dat de mannen naar Alkmaar gingen. Zij wilde daar heen en vroeg of ik meeging. M'n zuster zou op de kinderen passen en dus gingen we weer op weg. Bij Schoorldam was al heel wat volk; we hoefden niet verder. Grote pan Aan de wal lagen twee grote Rijnaken, waar de mannen in gingen. We hadden allebei nog het een en ander meegenomen voor onze mannen. Die mochten nog even aan wal komen om dat aan te pakken. Mijn man vroeg me of ik een grote pan mee had. "Nee", zei ik, "maar ik ga er wel een halen, hou jij mijn fiets vast". Ik rende over de weg en ging bij iemand binnen. De mevrouw was gelukkig thuis en ik vroeg om een pan. "Als het voor de mannen is" zei ze, "dan mag je er wel een uitzoeken". Ik vroeg en kreeg de grootste, want dat had hij me nog achterna geroepen. "U krijgt er van mij nog wel een zakje tarwe voor terug". Duitse militairen halen Nederlandse mannen op 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2001 | | pagina 9