zijn oom ook al regelmatig bezocht hebben, of ging hij liever met het schip van zijn vader mee? Vader had een eigen schuit van vijf lasten groot 15 m3) die hij in 1655 had gekocht. Ook bezat hij enige landerijen. Een notariële akte uit 1670 geeft enig inzicht in zijn werkzaamheden: Op 23 maart 1670 ontving Pieter Tames van een kaaskoper uit Noord-Schermer (=Schermerhorn) een partij van 351 kazen. Deze bracht Pieter vervolgens met zijn schuit naar Amsterdam. Daar aangekomen werden de kazen de volgende dag aangeboden aan degene waarvoor de partij bestemd was. Deze persoon weigerde echter de kazen in ontvangst te nemen, en tot grote ontevredenheid van de kaaskoper heeft Pieter de kazen weer terug moeten brengen naar Noord-Schermer. Op 26 april daaraanvolgende gingen Pieter en een aantal andere betrokkenen naar de notaris in Zuid-Schermer (=Grootschermer) om deze gebeurtenis op papier te laten vastleggen. De akte werd ook door Reijers vader van een handtekening voorzien. Een echte tekening overigens, want schrijven kon hij, net als de meeste van zijn tijdgenoten, niet. Omstreeks 1672 is ook de vader van Reijer overleden, zodat het kind vanaf dat moment ais volle wees door het leven moest. Hij was op dat moment ongeveer negen jaar oud, en door de weesmeesters van Zuid-Schermer werden zijn voogden, te weten oom Jan Reijersz. en oom Pieter Reijersz.., aangesteld. De eerstgenoemde oom was schepen en vroetschap (soort raadslid/wethouder) en de laatstgenoemde oom was zoals bekend bakker van beroep. De damschuit werd in mei 1673 voor 260 gulden verkocht aan Pieter Pietersz., een broer van Reijnuw Pieters. Het weeskind Reijer Pietersz. bleef waarschijnlijk eerst nog enige tijd bij zijn stiefmoeder wonen, maar nadat ook zij kwam te overlijden, zal het omstreeks 1675 zijn geweest dat Reijer in de kost kwam bij zijn oom en tante in Oudkarspel. Deze oom werd zowel Pieter Pietersz. Visscher als Pieter Pietersz. Molenaar genoemd. De tante heette Brecht Reijers en was een zuster van Reijers moeder. Na 31 maart 1676 was Reijer in ieder geval bij deze oom en tante in de kost. Dit blijkt uit de voogdijrekeningen die vanaf dat moment zijn bijgehouden door Jan Reijersz. en Maarten Reijersz. (Pieter Reijersz. was inmiddels overleden). Omstreeks 1677 is Reijer in de kost gekomen bij Marij Pieters en Abram Reijersz., ook een oom en tante van Reijer. Deze oom was meelmolenaar in De Rijp geweest. De molen genaamd "De rijte Joncker" had hij in 1664 gekocht. Deze molen stond ten noordoosten van De Rijp, langs de ringsloot van de Beemster (zie plattegrond). Later werd Abram meelmolenaar in Veenhuizen bij Oude Niedorp, en tussendoor is hij ook nog molenaar te Schermerhom geweest (molen "De Hoop"). De verkoop van zijn molen in De Rijp had overigens nog wel wat problemen gegeven. Hij had de molen op 1 mei 1674 geruild met Jan Joosten voor de molen te Schermerhom. Jan Joosten had de molen in de Rijp vervolgens weer doorverkocht aan Jan Danielsz. Er was echter nog een andere korenmolenaar in De Rijp, nl. die van de Westermolen of Juffermolen. Deze molenaar beweerde dat hij in 1665 een contract had gesloten met Abram Reijersz. In dit contract stond dat de twee meelmolenaars van De Rijp hun molen niet binnen twintig jaar mochten verkopen zonder dat de ander een eerste aanbod kreeg om de molen te kopen. Bovendien hadden Abram en de andere meelmolenaar (Sasker Michielsz.) in 1667 een contract gesloten waarin zij de verdeling van het maalloon hadden geregeld. Ook met de naleving van dit contract was Abram in gebreke gebleven aldus Sasker Michielsz. Abram verweerde zich echter door te zeggen dat hij zich wel aan het contract uit 1665 had gehouden omdat Sasker Michielsz. nog het recht had om de "Rijte Joncker" te naasten. Door al deze problemen bleef de molen echter nog op naam staan van Abram Reijersz. Deze moest nu de lasten van twee molens betalen. De akte van ruiling met Jan Joosten werd uiteindelijk op 30 mei 1676 in de registers van De Rijp bijgeschreven. Dit gold ook voor de verkoop aan Jan Danielsz. die de molen al enige tijd bemaalde. Abram had zijn molen "De Hoop" in Schermerhorn op 29 april 1675 verkocht. Toen het weeskind Reijer Pietersz. bij Abram Reijersz. en Maartje Pieters in de kost kwam woondden deze waarschijnlijk al in Veenhuizen. Reijer had bij deze ook alle kans om kennis te maken met het meelmolenaarsvak. Hij was op dat moment ongeveer 14 jaar oud en zal waarschijnlijk al af en toe wat meegeholpen hebben op de molen van zijn oom. Een kijkje in de voogdijrekeningen leert ons dat een bedrag van ruim 100 gulden werd gebruikt om een aandeel in een schip, vermoedelijk een walvisvaarder, te kopen. In de tijd die volgde werd jaarlijks een bedrag van omstreeks 30 gulden ontvangen dankzij deze belegging. Het is ook mogelijk dat dit aandeel afkomstig was uit de nalatenschap van "Ouwe Gerrit". Andere inkomsten waren landhuur voor drie akkertjes te weten "De Lageweijd", "'t Werfke" en "Het Schapeland". Hieronder volgt een overzicht van de financiën over de periode 31 maart 1676 tot 28 december 1677 zoals blijkt uit de voogdijrekeningen. De volgorde en schrijfwijze heb ik enigzins aangepast. 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2001 | | pagina 25