Vele duizenden windmolens sierden ooit het Hollandse landschap. Nederland kon dankzij deze molens tot grote bloei komen in de gouden eeuw. Alleen al in de Zaanstreek stonden ooit vele honderden molens. Het werd het eerste industriegebied ter wereld. Een industriegebied echter zonder luchtvervuilende schoorstenen. Er waren houtzaagmolens voor de scheepsbouw, watermolens voor landaanwinsten, en korenmolens... In bijna elk dorp stond er wel een. Voor het dagelijks brood waren zij van groot belang. Het graan werd hier tot meel vermalen voor de bakkers. De korenmolenaar stond meestal in hoog aanzien. Om de molen te bedienen was veel vakkennis nodig, en de weersomstandigheden moesten constant in de gaten worden gehouden. Een zo'n korenmolenaar was Reijer Pietersz. Molenaar. Zijn beroep werd de achternaam van zijn nageslacht. Zijn levensloop is het onderwerp van dit waargebeurde verhaal. Omstreeks 1663 werd hij geboren in Grootschermer, een dorp ten zuidoosten van Alkmaar. Reijers ouders heetten Pieter Jacobsz. Tames en Marij Reijers. Zijn geboortehuis was gelegen aan de oostkant van de ringsloot van de Noordermeer. Een gunstige plaats, want Reijers vader was binnenschipper van beroep. Ook Reijers opa, Jacob Jansz. Thames, was werkzaam geweest in de scheepvaart. Bij de geboorte van Reijer was deze opa zo'n 78 jaar oud. In zijn jongere jaren was hij stuurman te Grootschermer, waarschijnlijk voornamelijk op zeeschepen die op haringvangst gingen. Een keer dat hij in ieder geval op haringvangst was, was op 6 juli 1647 toen hij in open zee een partij van 8 tonnen haring leverde aan een visser uit Maassluis. De koopsom van 64 gulden had Jacob 17 jaar later nog steeds niet ontvangen. De dorpen die op dit voormalig Schermereiland waren gelegen zijn in die tijd tot grote bloei en rijkdom gekomen dankzij de haringvangst en de walvisvaart. De schepen waarmee men op haringvangst ging, zogenaamde haringbuizen, werden bemand door zo'n 12 a 14 personen. Aan het hoofd stond de stuurman. Men ging in die tijd meestal op de Noordzee onder de kust van Engeland ter haringvangst. Op de walvisvaarders was de commandeur degene die aan het hoofd stond. Jacob Jansz. Tames had in 1662 zijn eigen huis verkocht, en is toen waarschijnlijk gaan inwonen bij de ouders van Reijer. Hij had nog 5 kinderen (situatie 26-2-1665), te weten: Pieter Tames (Reijers vader), Jan Tames, Maartje Jacobs de oude, Maartje Jacobs de jonge en Sijtje. Dat het beroep van Reijer toch iets heel anders zou worden dan de scheepvaart had alles te maken met zijn familie van moederszijde. Zijn opa, Reijer Maartensz., was in zijn leven meelmolenaar te Grootschermer geweest. De molen zou later worden overgenomen door een oom van Reijer. Reijers moeder kwam omstreeks 1666 te overlijden. Ook Jacob Jansz. Tames kwam in dat jaar te overlijden. Pieter Tames bleef achter met een paar kleine kinderen waaronder Reijer Pietersz.Dat kinderen al gauw hun ouders verloren kwam in die tijd wel vaker voor. Met de hygiëne en medische wetenschap was het nog niet zo heel erg goed gesteld, en veel mensen kwamen dan ook vroegtijdig te overlijden. Het verdriet was er echter niet minder om. Reijers vader is na het het overlijden van zijn vrouw met een lotgenote uit Grootschermer hertrouwd. Zij heette Reijnuw Pieters, en was juist weduwe geworden van Pieter Cornelisz. alias "Ouwe Gerrit". Deze was in zijn leven als commandeur op walvisvaart geweest naar Groenland. Het huwelijk vond plaats op 1 december 1667 in de RK-kerk (of wat daarvoor door moest gaan) van het nabijgelegen De Rijp. Reijnuw Pieters nam 1 of meer kinderen mee uit haar eerdere huwelijk. Uit dit tweede huwelijk van de vader van Reijer Pietersz. werd nog één kind geboren, een dochter. Zij werd gedoopt op 18 juni 1669 als Quirina, en werd Krijntje genoemd. De meelmolenaar van Grootschermer was op dat moment Maarten Reijersz., zoals gezegd een oom van Reijer. Deze oom was bezig om zijn meelmolen te verplaatsen. Dit was nodig omdat de molen te dicht bij de huizen van het dorp stond en zodoende niet meer voldoende windtoevoer had. Bovendien was er onlangs (aldus een akte gedateerd 21 januari 1669) een ongeluk gebeurd bij de molen met een van de kinderen uit het dorp. (Hoe het afliep met het kind werd niet vermeld, maar een klap van een molenwiek kan hard aankomen.) In de akte stond tevens dat Maarten op 7 januari van dat jaar een molen had gekocht in de Sapmeer bij Graft. Het erf waarop de molen zou moeten komen lag 300 roeden 1200 meter?) verwijderd van de bakkerij van Pieter Reijersz., een broer van Maarten. Deze andere oom van Reijer was waarschijnlijk niet zo blij met deze verplaatsing. Op zijn verzoek verklaarden een aantal oude inwoners van het dorp dat op de plaats van de bakkerij van Pieter Reijersz. al zeker honderd jaar een bakkerij gevestigd was. Op 4 april 1669 werd een ander erf aangewezen voor de te verplaatsen meelmolen. Zou Reijer de molen van 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2001 | | pagina 24