Het bestuur over de dijk en de molens De schouw op de vernieuwde Oosterdijk zou voor het eerst plaatsvinden op dinsdag na Sint Lucas (op 18 oktober 1533) door de dijkgraaf van Geestmerambacht met 5 gedeputeerden van de Oosterdijk. De gedeputeerden of molenmeesters werden voor de tijd van één jaar als volgt benoemd: één namens de Keizer; één door Warmenhuizen; één door Alkmaar en Oudkarspel samen; één door Noord-Scharwoude, Zuid-Scharwoude en Broek op Langedijk samen; één door Koedijk, kalverdijk, Eenigenburg, Sint Pancras en Oudorp samen. Keizer Karei V was als graaf van Holland eigenaar van de Vroonlanden die gedeeltelijk in de Langedijker dorpen, doch grotendeels in de bannen van Koedijk en Sint Pancras waren gelegen en daardoor ook binnen de Oosterdijk. De gedeputeerde van de Keizer werd jaarlijks door de rentmeester van de Vroon- landen benoemd. Omdat deze molenmeester de Grafelijkheid vertegenwoordigde werd hij meestal 's Gravenmolenmeester, doch onder Philips II en daarna ook wel Koningsmolenmeester genoemd. De eerste Gravenmolenmeester was Herman AHertsz van Eenigenburg. De andere gedeputeerden moesten ieder jaar op Sinte Pietersdach ad Cathedram (22 februari) worden gekozen door de schepenen van de dorpen wier beurt het was. Voor 1533 waren het respektievelijk: Jan Jansz., Wiert Herckensz., IJeff Meijnerrsz en Aelbrecht Gerijtsz. De beloning van de gedeputeerden bedroeg voor elke schouw 6 stuivers en in geval van bijzondere rechtdagen 2 stuivers per dag. Daar de dijk niet door het dijkbestuur maar door de diverse landeigenaren moest worden onderhouden, moest eerst worden vastgesteld welke oppervlakte aan binnen de Oosterdijk gelegen land de bewoners van ieder dorp in eigendom bezaten. Om daarna te bepalen welk deel van de dijk door de eigenaren uit ieder dorp moest worden onderhouden. Meerdere landmeters (hun namen zijn niet genoemd) hadden het gehele gebied binnen de Oosterdijk en ook de nieuwe dijk opgemeten om daarvan op 20 september 1533 de resultaten over te leveren aan de commissarissen Reijnier Brunt, raad en procureur bij het Hof van Holland en Adriaen Stalpaert, rentmeester van Kennemerland en Westfriesland. De opmeting van de Oosterdijk Het relaas van meting luidt in de huidige spelling ongeveer als volgt: de dijk begint in het noorden aan de driesprong van Kalverdijk en loopt zuidwaarts tot aan de Breelaan.9) 1Van de driesprong zuidwaarts tot aan de brug leggende voor de 'Zeewiiele molen' nieuw gesteld 117 1/2 roeden 2. Van daar zuidwaarts tot het midden van de sloot aan de zuidzijde van Jan Claesz weiide', daar de Keizer een gedeelte van bezit als Vroonland 171 roeden 3. Van daar tot de zuidzijde van 'Hoevesloot' 116 roeden 4. Van daar tot de noordzijde van schout 'van Dilfels' huis en erf, waar in begrepen wordt een goede oude brede 'bewassen ende redelicken hogen dijckstal' gelegen in 't zuiden ter lengte van circa 40 roeden, samen 67 roeden 5. Van daar voorbij en langs de huizen op 'te Herp'tot waar de Gosterdijk weer aankomt 40 roeden 6. Van daar tot de noordzijde van 'Jaep Oem alias Jaep Reijers' huis en erf, gaande in 't zuiden over twee erven beide ter lengte van 39 roeden, totaal 139 roeden 7. Van daar tot het huis en erf van 'Jan Vuijteboet', het begin van de banne Oudkarspel, lopende ook over twee erven, waarin begrepen' t erf van voornoemde 'Jaep Oem', beide terlengte van 16 roeden, totaal 38 roeden 8. Van 'Jan Vuijteboets' huis en erf tot op Wierts werf' 19 roeden Gerekend werd in roeden, voeren en duimen. 1 roede 12 voeten, 1 voer 12 duimen In Geestmerambacht was 1 roede binnensluis 3,545 m. (J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten. Amsterdam 1983. 002. 26). 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2001 | | pagina 17