't Zeewiel, de Hoolftloot, de Wallingebregge, 't Grondtgat en 't Spuijtken'. Deze visserijen waren in 1528 voor een periode van 6 jaar aan diverse personen verpacht voor in totaal 151 pond en 8 stuivers per jaar. De graaf wilde alleen aan het afsluiten van de Oosterdijk meewerken onder voorwaarde dat de molenmeesters van de Oosterdijk de visserijen in erfpacht zouden nemen tegen het bedrag van de lopende pacht. De molenmeesters zijn hiermee akkoord gegaan.7) 4. G. de Vries Az. Het dijks- en molenbestuur in Hollands Noorderkwartier, Amsterdam 1876 pag 84 en 159. 5. Idem, pag. 368. 6. Westfrieslands Oud en Nieuw, deel 55, Hoorn 1988, pag. 90 en 93. 7. RANH. Oud archief Oudkarspel inv. nr. 52. 7. RANH. Oud archief Oudkarspel inv. Nr. 52 Globale omschrijving van de Waardgeerzen. grootte in m. (morgens) en g. (geerzen) A. De buitenlanden van Valkkoog Geen grootte vermeld B. Het buitenland van Haringhuizen 18 m. C. Het uitland van 'die Vennick' 30 m. D. Twee polders benoorden Dirkshom 76 m. E. Een polder bezuiden Dirkshom 48 m. F. De polder 'Coetenburch' 66 m. 2 g. G. De polder 'de SPecketer' 172 m. 2 g. H. Landen tussen de 'Witsmeer" en 'Slootgert' met het buitenland van 'Nijcklandt' 47 m. 2 g. I. De oude en nieuwe 'Slootgaart' 200 m. K. De'Waertpolder" met zijn buitenland 385 m. L. Landen bewesten de 'Sijdtwindt' en bij'Nierper verlaet' 15 m. 1 g. M. Land gelegen op 'Koude Hoven' 10 m. 1/2 g. N. Drie polder achter de kerk van Oudkarspel genaamd 'De Cooch' 93 m 1 g. O. Zaad- en weilanden aan 'Cagenest, Smuijgel en Visscher' tot 'Nierper verlaet' 52 m. 2 g. Q. 'Berchswerk' met zaad- en weilanden daar bewesten en beoosten 68 m. 1,f:. Omtrent het bestuur en de wijze van onderhoud van de in 1533 vernieuwde dijk en de vier nieuwgebouwde molens vinden we het een en ander in het archief van de Grafelijkheidsrekenkamer in Den Haag.8) Voorwaarden voor het maken en onderhouden van de dijk De dijk moest beneden 12 voet en op de kruin 7 voet breed zijn, bij een hoogte van 4 112 voet boven het gewone buitenwater. Op het noordeinde van Oudkarspel, benoorden het huis van Jaap Oem, waren de voorgeschreven maten: beneden 10 voet en op de kruin 6. Aan de buitenkant van de Oosterdijk moest een sloot met een breedte van 10 voet worden gemaakt en zo diep dat die met een praam kon worden bevaren. De grond uit de te graven sloot moest op de dijk worden gebracht, doch overigens was het verboden om op één roede buiten de dijk aarde te delven. Het land waar de dijk op was gemaakt, mocht in 1534 wel worden gehooid maar niet beweid. 8. ARA. Grafelijkheidsrekenkamer Registers inv. nr. 10 fol. 62 verso. De dijk moest eerst 'besterven'. Beweiden was wel toegestaan als tussen het land en de nieuwe dijk een sloot werd gemaakt, zodat de beesten niet op de dijk zouden kunnen komen. Voor onderhoud moest een ieder de aarde buitendijks gaan halen tegen betaling van 'aardgeld'. Binnendijks mocht alleen aarde uit eigen land worden gedolven of in het geval dat er buitendijks geen aarde of zoden meer zouden zijn. Ter bescherming van de dijk mocht het riet buitendijks, binnen een afstand van 20 roeden, niet worden geschoren voor Sinte Geetrudendag (17 maart). Bij overtreding gold een boete van 3 Carolusgulden. 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2001 | | pagina 16