wegen en dijken waren zo hoog dat een praam, met hooi of schoven graan geladen, er net
onderdoor kon.
We kenden in Warmenhuizen twee van
deze hellingplaatsen of schuitenmakerijen.
Een in de Krankhoorn van de familie
Potveer en een aan de Riksteeg van de
familie Otto. De familie Potveer was een
echte schuitenmakersfamilie. Vader Frans
kwam met zijn vrij groot gezin naar
Warmenhuizen vanuit Ursem op een
waarschijnlijk rond de eeuwwisseling al
bestaande helling. Vier van zijn zonen
kozen het schuitenmakersvak. Simon in
Kalverdijk, Jan in Obdam, Gert in Avenhom
en Bertus, als jongste, kwam op het bedrijf
van vader Frans.
Wij woonden daar vrij dichtbij en ik herinner mij nog goed de bedrijvigheid die je daar meestal
aantrof. Vele schuiten lagen daar te wachten op een opknapbeurt en Potveer had ook wel schuiten
die werden verhuurd of daar lagen voor een gegadigde. Bij goed weer, vooral in het voorjaar en
zomer, deed men het buitenwerk op de helling in de buitenlucht. Bij slecht weer was men binnen
bezig, 's Winters maakten ze vaak nieuwe schuiten in de werkplaats.
Zo'n nieuwe schuit was volledig handwerk. Met bijzonder veel enthousiasme en met groot
vakmanschap werd een schuit gebouwd. Bertus hakte met de kromme dissel een steven voor een
praam of schuitje uit een groot stuk hout. Hij deed dat op het oog en was daar bijzonder vaardig in.
Evenals in het buigen van de planken voor de boorden. Met stutten en stempels wist hij daar, weer
zo op het oog, de juiste draaiing in aan te brengen, zodat het feilloos paste aan de steven die
daarvoor klaarlag. Dit moest gebeuren als het hout warm, of liever heet, was. Er werd een
brandende bos riet tegen het hout gehouden om dit voor elkaar te krijgen. Natuurlijk moest er voor
opgepast worden dat het hout zelf niet begon te branden. Emmers met water en natte dweilen
stonden en lagen gereed om een beginnende brand onmiddellijk te blussen. Sissend en rokend en
met veel stoom: het was een heel spektakel. Spijkers of draadnagels kwamen er bijna niet aan te
pas. Boorden en kurven, de steven en de bodemdelen werden aan elkaar gemaakt met gaten en
houten pennen. Een zeskantige pen, uitlopend in een punt en met een iets bredere kop, werd in
het gat geslagen. Aan de binnenkant ook een wig met een iets bredere kop er tegenin. Beide
waren goed voorzien van bruine teer. Het werd een hechte constructie die niet meer los ging.
Bertus stelde ook hoge eisen aan het hout dat voor de nieuwbouw gebruikt werd. Het is bekend
dat hij persoonlijk met de houthandelaar meeging naar Frankrijk om de bomen in het bos uit te
zoeken die hij dacht nodig te hebben in zijn bedrijf. Dit Franse eikenhout werd een jaar in het water
gelegd. Daarna werd het hout gedroogd, wat ook weer een jaar duurde, en pas daarna kon het
worden gebruikt. Wanneer hiervan een nieuwe schuit of praam was gemaakt, waar veel zorg aan
was besteed, dan was het bij aflevering vaak een pronkstuk van vakmanschap. Keurig in de bruine
teer gezet en afgestrooid met heel fijne gebroken schelpen, was het een lust voor het oog, met een
lichtblauw geschilderde mastbank en achterbankje.
Zo ging het op deze helling en op andere hellingen zal het niet veel anders zijn geweest. Hoewel
het vakmanschap van de een wel anders kon zijn dan van een ander.
Toen de sloten regelmatig werden uitgebaggerd, de bodem hard was en waterplanten weinig of
geen kans kregen om zich te ontwikkelen, was het varen goed te doen. Het bleef wel tijdrovend,
het laden en lossen zwaar werk, het paste bij de tijd en iedereen deed het op zelfde manier. Vlak
voor de tweede wereldoorlog kwam er een enkele ijzeren motorvlet, maar dat was nog heel
sporadisch.
Na de oorlog veranderde er veel. Ook op dit terrein. De arbeid werd duurder, er was volop werk en
het baggeren werd steeds minder. De technische mogelijkheid om met de vlet naar het land te
gaan sprak velen aan. Echter de aanschaf van een wat grotere ijzeren vlet met een zwaardere
21
MSttBS^iÊiÊÉÊSBSSÊStÉiÊÊtSSSiÊÊÊÈÊSStÈSÊ3BÊÈilÊÈiëiÉSas^SÉÈSmÊiiléSÈiéMiS^I^^^