OVER WATERSCHUITEN EN WATERPLANTEN In vele streken in Noord-Holland buiten de droogmakerijen om, was het land eigenlijk alleen maar varende te bereiken. De gebieden waren doorkruist met sloten en vaarten. De dorpen waren enkel bereikbaar over smalle bochtige wegen, aangelegd op dijken en wallen, met als verharding een smal paardenpad in het midden. Daarnaast grind of puin en meestal de nodige gaten en kuilen. Veel vervoer en verkeer gingen over het water en vele poldertjes binnen zo'n gebied waren ook enkel maar per schuit of boot bereikbaar. Het Geestmerambacht vormde daarop geen uitzondering. De bewoners b.v. van de Diepsmeer waren enkel varende te bereiken of, wanneer het hard vroor, over het ijs. Soms kon je niet varen vanwege het ijs en was het niet sterk genoeg om er over heen te gaan. Men zat dan volkomen geïsoleerd. Dit heeft daar geduurd tot midden jaren dertig, toen met de proefpolder en de Provinciale weg Koedijk - Langedijk er sprake was van enige ontsluiting, zij het datje vaak nog een stuk moest lopen over de groene dijk om op de weg te kunnen komen. Vaartuigen waren dan ook heel belangrijk en overal in deze streken waren schuitenmakerijen en beschikte men over een helling, een plaats waar je de schuiten heel gemakkelijk op het droge kon krijgen om te repareren, een opknapbeurt te geven, opnieuw te teren en mogelijk te breeuwen. Schuiten zijn er in verschillende grootte, al naar gelang men er mee vervoeren moest. De vorm verschilde soms van streek tot streek. In het Geestmerambacht waren er, zolang het houten schuiten betrof, vijf verschillende maten. Het kleine schuitje was in aantal het meest aanwezig. Met een laadvermogen van ongeveer 500 kg. Was het handig. Het was niet zo groot en je kon er vrij snel mee varen. Let wel, met de kloet! Een vaardigheid die je van kinds af aan leerde en wat de meeste dan ook goed afging. Degene die het later leerde kreeg het meestal niet zo onder de knie en een ingewijde kon het zo zien aan de manier waarop het ging dat die er niet mee was opgegroeid. Voor de melkveehouders was het z.g. melkschuitje. De tuinder ging er mee naar de akker met het gereedschap en wat hij verder die dag nodig had. Soms ook de nodige proviand. Het was heel handig en voor vele doeleinden geschikt. De boeier, die er in grootte op volgt en een laadvermogen van ongeveer 1000 kg. heeft, was veel minder in aantal en had geen speciale functie. Datzelfde gold ook voor de halve praam met een laadvermogen van ongeveer 2000 kg. Ze waren handig in kleine smalle sloten die soms wat ondiep waren. Beide vaartuigen werden aangeschaft voor wat uitzonderlijke omstandigheden, maar het aantal was zeer beperkt. Veel meer werd gebruik gemaakt van de driekwart praam, kortweg het driekwart genoemd. Laadvermogen ca. 3000 kg. Veel tuinders maakten er gebruik van. De nieuw te graven sloten in percelen grasland die geschikt werden gemaakt voor de tuinbouw hadden de breedte van een driekwartpraamsloot, zoals het wel werd genoemd. Voor ontsluiting en ontwatering was deze sloot breed genoeg; breder en dieper voor de praam kostte onnodig veel land. Met zijn 3 ton was het driekwart voor het vervoer van producten van het land naar huis en veiling zeer bruikbaar. Het baggeren van de sloten gebeurde bijna uitsluitend met het driekwart. Tot en met de tweede wereldoorlog gebeurde dit zeer regelmatig en werden de sloten schoon en op diepte gehouden. Het driekwart was daarbij onmisbaar. Tijdens de crisisjaren gebeurde dit werk ook vaak als werkverschaffingsproject. De grootste van het vijftal was de praam. Een laadvermogen van 4 ton en vooral in gebruik bij de veehouders. Belangrijk was het vervoer van het vee van en naar het land. Door de grootte en breedte was de praam vrij stabiel en 4 koeien konden er om en om staand tegelijk in. Ook twee paarden, met bijbehorende werktuigen, konden zo uitstekend vervoerd worden. Voor het vervoer van het hooi, van het land naar huis, was de praam hét vaartuig. Er gingen 13 flinke oppers in, in 3 lagen. Voor de man die er mee moest varen was er nog een stukje achtersteven over, net genoeg om er te kunnen staan. Met een extra lange kloet moest hij dan zien thuis te komen. De bruggen in 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2000 | | pagina 22