LANTAARNOPSTEKER EN NACHTWACHT. Ook voor de lantaarnopsteker bleef er in de twintigste eeuw nog een hele poos emplooi. Eeuwenlang waren straten en wegen met olielantaarns verlicht. Heel wat mannen gingen 's avonds met een laddertje rond om de lampen te ontsteken en ze later weer te doven. In de loop van de vorige eeuw kwam er op tal van plaatsen al gasverlichting, maar het waren weer de laintaarnopstekers die moesten zorgen, dat de lampen gingen branden. Later werden de gaslantaarns wel uitgerust met een waakvlammetje, zodat men door het verhogen van de gasdruk in de fabriek de lampen automatisch kon ontsteken. Ook werkte men wel met schakelklokken, die eens in de veertien dagen moesten worden opgewonden. Maar ook in deze gevallen moest de lantaarnopsteker rondgaan om te zien of de lampen wel waren aangefloept. Al in de tweede helft van de negentiende eeuw begon men met elektrische verlichting, maar veel plattelandsgemeenten moesten daar vrij lang op wachten. Elektra kwam er eerst in de steden en tussen 1910 en 1930 drong het langzamerhand ook op het platteland door. Sommige streken moesten nog langer wachten, tot ver na de Tweede Wereldoorlog. Dat betekende dat de radio, die in 1900 al in de kinderschoenen stond, in veel gebieden pas vrij laat als bron van informatie en verstrooiing opgang maakte. Veel dorpen hebben de tussenfase van gasverlichting helemaal overgeslagen. Daar bleven nog ver in de twintigste eeuw de lantaarnopstekers de olielampen verzorgen, volgens een duidelijke taakomschrijving: De kousjes op de lampen om de drie avonden gelijk en effen afknippen, de lampen schoonmaken en ze alle avonden van goed schoongemaakte glazen voorzien. Te zorgen dat de lantaarns van binnen en buiten, zowel de ruiten of het glaswerk ten allen tijde volkomen schoon zijn en de blakers of lichtschermers steeds zuiver en blinkend worden gehouden. Een andere functionaris uit lang vervlogen tijden, die lang zijn taak bleef uitvoeren, was de nachtwacht. In sommige plaatsen bleef hij tot ver na de Eerste Wereldoorlog in het nachtelijk duister rondgaan met "stok en klep" om over mens en goed te waken. Volgens een instructie moest hij: "bij elke ronde steeds nauwkeurig letten op diefstal, vreemde en vagebonderende personen en hen ontdekkende, aanhouden en bij de politie brengen. Bij het ontdekken van brand onophoudelijk de klep roeren, de grote klok luiden of doen luiden, 'brand' roepen en de burgemeester, brandmeesters, leden van de raad en politiebeambten wekken". De nachtwacht kon met zijn nachtelijke missies nog wat extra verdienen door bakkers, die vroeg moesten opstaan, te wekken. En ook kreeg hij een speciale vergoeding voor het regelmatig aanslaan van waterpompen bij vriezend weer. Een bejaarde dame herinnert zich: "Ik weet nog heel goed dat bij ons de nachtwacht rondging. Op een zomerdag was het heel heet en ik mocht wat langer opblijven. Maar om tien uur werd ik toch naar bed gestuurd. Mijn ouders zeiden: nu moetje maken datje erin komt, de nachtwacht is al op stap. Ik weet ook nog goed, dat de nachtwacht steeds riep, hoe laat het was: "Elf uur heeft de klok, de klok heeft elf." Vraag uit de ledenvergadering. Met de volgende verenigingen hebben wij een ruilabonnement. Toendertijd Polderpraat Kakelpost Historisch Niedorp Zijper Historisch Scoronlo Waarland Anna Paulowna Schagen Schoorl 2 maal per jaar 4 maal per jaar 5 maal per jaar 2 maal per jaar 4 maal per jaar 3 maal per jaar Stichting Langerdijk verleden 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2000 | | pagina 19