NIEUWJAARSGROET VAN DEN LANTAARNOPSTEKER-NACHTWACHT 1929. 1. Nu een nieuwjaar is begonnen, Heb ik ook weer op rijm verzonnen; Ik uit hierbij mijn beste wenschen Aan dorps- en ook medemenschen, Niemand wordt hierin vergeten, Anders zou het zijn buiten mijn weten. Dus „veel voorspoed allerwegen En bovenal Gods beste zegen." Daarmee zijn wij allen toch zeer gebaat, 't Zal dan ook blijken vroeg of laat. 2. Ook aan 't gasbedrijf de beste wenschen, Dat werk geeft aan zoovele menschen Men zou (ik zeg het niet om te fitten) Zonder de gasfabriek leelijk zitten, Al zijn er dan heden zooveel mee verblijd Door den aanleg der electriciteit. Doch voor onze reuze gasverlicht heeft men noodig veel kaarsen voor 't gezicht, Voordeeligheid vindt men misschien met gemak, En de rekening ligt wel het onderst in de zak, Zooals een elk doet, zoo hij dan maar wil, Dan maakt men bij voorbaat het minste verschil. 3. Met boer en bouwer wil ik ook hopen Dat het met de oogst naar wenschen zal loopen. Regen en zonneschijn op zijn tijd Als een belooning voor hunne vlijt. Ook nog aan zoo vele andere menschen, Geef Ik gaarne de beste wensehen: Dat het jaar 1929 brengt in vele zaken, Wat een elk gelukkig kan maken. 4. Zoo gaat; als nu, elk jaar weer heen Met veel arbeid, ook met geween, Tot veel spijt moesten van ons scheiden, De een lang ziek, de ander na kort lijden. Zoo zag ik in de Septemberdagen, Werd er een man naar het graf gedragen, Hij was vol ijver, moed en trouw; Maar helaas, op eens menigeen in rouw, Hij werd zoowel door vrouw en kind In zijn Gemeente zeer bemind. Wie van ons had het ooit gedacht, Dat kortstondig besliste een hoogere macht Komt, wensch met mij nog allen mede, Dat bij rusten moge in vrede. Maar met verandering der tijden Kwam ons toch weer dit verblijden, Al gingen Gemeentezaken door Toch was de Kroon er hier weer voor, Dat onze Burgervader thans Omringd werd door de waarheidkrans. 'k Wensch hem dan ook van harte toe, Al wat hij denke, spreekt of doe, De Raad; doch een elk hun loflied klinkt Dat is de wensch van REIJER MINK Reyer Mink Reyerszoon. Hij werd in 1931 benoemd tot koster van de Oude Ursula kerk en heeft deze functie vervuld tot 1945. De meeste mensen hebben hem beter gekend als nachtwacht en lantaarnopsteker. Vergezeld door zijn trouwe zwarte hond was hij bij avond en nacht een vertrouwde figuur in het dorp. 16

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2000 | | pagina 18