Om die verticale as gaat het in wezen, die drijft het mechanisme van het water malen of
bijvoorbeeld het meelmalen aan. Het riet van de kap en van de kruizolder is aan de binnenkant niet
zo smerig.
Nog even over het rietdekken. Als een veld een nieuwe rietlaag moet krijgen, dan kan de molen
ruim een week niet worden gebruikt. De
rietdekker kan niet alleen werken, hij moet een
hulpje mee hebben, dat voornamelijk aan de
binnenkant assisteert. Het oude riet moet er af.
De rietdekker komt dan als neger thuis. Hij
controleert de latten waaraan hij de nieuwe
rietlaag moet bevestigen en repareert. De latten
zijn bijna altijd van eikenhout, buigzaam en sterk.
Onderaan bindt hij bossen riet, van zo'n 1,75 m.
lang aan de onderste lat vast.
Met de pluimen omhoog. Dan volgt een tweede
laag, die aan de tweede lat wordt bevestigd en
die op een dikte van 28 cm wordt gebracht. Dan
volgt drie en zo verder. Voor het vastbinden aan
de latten gebruikt hij een naald van ongeveer 60
cm lengte met een groot oog. Daar brengt hij het
touw of het koperdraad aan de onderkant van de
lat mee naar binnen. De hulp haalt het losse eind
er uit. De naald verschijnt daarop aan de
bovenkant van de lat, het touw in het oog en de
rietdekker trekt dat naar zich toe, om dat
ongeveer 15 cm verder weer naar binnen te
steken. Elke lus wordt flink aangetrokken.
Een molen heeft een constructie van veel dikke houten balken.
De rietdekker weet uit ervaring wel waar die balken zich bevinden, maar het komt toch
herhaaldelijk voordat hij met zijn naald een balk raakt. Zijn maatje geeft dan aan, verderop steken,
- uit - of dichter bij de vorige steek - in-. De molenmaker moet bij het aanbrengen van de latten die
de rietdekker nodig heeft opletten dat die b.v. niet achter de vloerbalken van de zolders worden
aangebracht.
Omdat er naarmate de rietdekker met zijn werk vordert aan de binnenkant steeds hoger pluimen
zichtbaar worden, wat niet zo'n fraaie afwerking oplevert, wordt om de ongeveer 1.50 m een
spreilaag riet aangebracht, een soort rietmatje van verticale hele rietstengels, direct tegen de latten
aan, waar dan aan de buitenkant de pluimen achter verdwijnen. En als de bovenkant bereikt
wordt? Dan kan je geen riet van 1,75 m meer kwijt. Er is wel een horizontale plank, een waterbord,
van een centimeter of veertig. Daar kan je kort riet onder kwijt, maar je kunt het moeilijk meer vast
binden. De rietdekker riep de natuur te hulp. Een handvol afgekort riet van zo'n veertig centimeter
lengte doopte hij destijds in een emmer met verse "koeienstront", dat verdween onder het
waterbord.
De stront droogde op en het riet klonterde aan elkaar. Niks aan de hand. De wind kon het korte
riet niet meer van zijn plaats krijgen. Of alle rietdekkers niet meer met een emmer het weiland
inlopen op zoek naar vlaaien is me onbekend.
Niet alle hout is timmerhout. Niet alle riet is dekriet. We kennen de rietsigaren, de duikers. Die
komen van het zogenaamde dulenriet, een in onze streken minder voorkomende soort, die
eigenlijk geen riet mag worden genoemd. Van onderen dik en naar boven toe steeds dunner
wordend. Dekriet komt uit speciale rietbossen. Het moet dun, recht, buigbaar en toch sterk zijn.
Riet van de slootkanten is vaak grof en krom en daardoor niet netjes verwerkbaar. Riet bestaat als
het ware uit op elkaar gestapelde kleine buisjes.
9