DE FUIK
De titel van dit artikel doet denken aan het vangen van vis en inderdaad was mijn vader
beroepsvisser en woonden wij in 1920 aan het einde van deze, nog altijd bestaande, straat in
Warmenhuizen.
Onze woning kon niet bepaald als riant worden aangemerkt, een kleine kamer waarin twee
bedsteden met daartussen de hangkast om kledingstukken of andere spullen in op te bergen. Voor
de twee bedsteden was in de buitenmuur een opening gemaakt van 30 x 15 cm, afgesloten met
dik vliegengaas. Dit was bedoeld om nog enige frisse lucht binnen te laten. In de winter werd deze
minivoorziening met een schuif dichtgemaakt. Dan bleven de deuren van de bedsteden 's nachts
openstaan evenals de deur naar het keukentje. Andere mogelijkheden om alles nog enigszins fris
te kunnen houden waren niet aanwezig.
In het kleine keukentje was een eveneens klein aanrechtblad op een houten geraamte
vervaardigd. Hiertussen waren twee planken bevestigd om pannen en borden op te kunnen zetten.
Aan het einde van de keuken stond een ladder om naar de zolder te kunnen gaan. Iemand met
een lengte van 1.80 die daar precies in het midden zou gaan staan, zou met zijn hoofd net de punt
van het dak raken.
Om op te slapen werden in iedere bedstede op de houten bodem twee stromatrassen gelegd
waarop een bed gevuld met haverdoppen kwam te liggen. Onder deze slaapplaatsen was een
ruimte met dezelfde oppervlakte, alleen de hoogte was kleiner. Dit was het zogenoemde hol. In
huizen waar een groot gezin woonde, dit was veelvuldig het geval, werd hiervan dikwijls gebruik
van gemaakt als extra slaapruimte.
Dit alles zorgde voor een zeer ongezonde leefsituatie welke samen met het vaak onvoldoende
goede voedsel de oorzaak was van de gevreesde tuberculose. Ik heb beide ouders aan deze
ziekte verloren. In de beruchte crisisjaren werden vele, vaak jonge mensen, hiervan het slachtoffer.
Behalve een groot aantal meestal kleine boeren- en tuindersbedrijven in onze gemeente, waren er
in het begin van de dertiger jaren een tiental beroepsvissers in de polder actief. Een van de
bekendste was Dirk Berkhout die in de Oudewal woonde, tegenover de toenmalige gasfabriek.
Hij had behalve zijn visserij een noodslachting bij zijn huis als extra verdienste. Als er bijvoorbeeld
een koe was doodgegaan waarvan vervolgens het vlees werd goedgekeurd voor consumptie, werd
deze direct naar de noodslachtplaats gebracht om geslacht te worden.
Omdat er meerder families met de naam Berkhout in het dorp woonden, werd Dirk meestal
aangeduid als de 'krengenslager" en iedereen wist dan direct wie daarmee werd bedoeld. Dirk was
een magere maar gespierde man en of hij nu bezig was om een stuk vlees uit te benen of een
levende paling moest villen, alles werd in snel tempo uitgevoerd. Als de koe was geslacht werd
hierna de dorpsomroeper Dirk van Hein ingeschakeld om met zijn brede koperen bekken plus
knuppeltje zijn mars door het dorp te beginnen. Op bepaalde plaatsen werd gestopt met het slaan
tegen het bekken en riep hij met luide stem dat er rundvlees bij de noodslachtplaats kon worden
gehaald. Ook de prijs per pond werd vermeld. Succes met deze toch zeker unieke methode was
altijd verzekerd, want als het scherp klinkende geluid van het slaan op dat holle koperen bekken
werd gehoord wist iedereen dat er extra nieuws was uit het dorp, dus ging men naar buiten om te
luisteren.
Een tweede visser was Klaas de Vet, die in de Fabrieksstraat woonde en vanaf deze plaats de
polder introk om zijn fuiken uit te zetten. In zichtbare tegenstelling tot zijn college Berkhout was hij
bijna zo breed als hij lang of, beter gezegd, kort was. Daarom werd hij in de volksmond, overigens
niet ten onrechte, Dikke Klaas genoemd. Hij deed alles rustig aan: lopen, praten, kloeten in zijn
visboot, de fuiken uit de sloot halen, je zou kunnen zeggen het ging allemaal op z'n elfendertigst.
Ik heb hem nooit kwaad zien worden of zich ergens over zien opwinden. Hij had één bijzondere
eigenschap: hij was met zijn armen als gevlochten kabeltouw lompsterk.
Op het noordelijkste puntje van Warmenhuizen woonde beroepsvisser Jac. Siewertsen, op een
plek waar twee dubbele woonhuizen precies tegenover elkaar waren gebouwd. Hier tussenin was
een verhard pad van 4 14 meter breed. Er was geen enkele boom of struik aanwezig zodat iedere
weersgesteldheid vrij spel had. Vooral in de herfst en winter was het daar een bijzonder
onplezierige omgeving om te wonen en dit deel werd dan ook in het dorp heel toepasselijk Nova
Zembla genoemd.
3