's Avonds het eten koken en ook nog op zeven kinderen passen, ik voelde me net een moedertje. Ome Arie ging de hele dag te werk naar Hoogkarspel. Ik was nog maar 15 jaar en kreeg de zorg voor het huishouden en het gezin. Er zal heus wel wat mis gegaan zijn denk ik, maar ome Arie was een goeie gemoedelijke man. Hij had geen commentaar op mijn werk. Vrijdagavond kwam tante Afie weer thuis en ik slaakte een diepe zucht van verlichting. Zaterdag was het mooi weer en ze zei: "wij slaan een slag naar het werk en gaan vanmiddag naar Hoogkarspel". Daar werkte ome Arie in een koolschuur. Nog zie ik die man staan met een blij gezicht en een kool in zijn hand. Dat was nog wel een leuk fietstochtje. Zondag gingen Herman en ik weer op huis aan na 14 dagen logeren. Wat zeg je? Logeren? En jullie kunnen wel raden wat ik tegen moeder zei: "ik ga nooit meer naar familie te warskip." In datzelfde jaar op 12 mei 1929 overleed oma Meester op de leeftijd van 73 jaar. De laatste week voor haar overlijden was mijn moeder daar om haar te helpen. Ik moest thuis voor de huishouding zorgen. Ik stond dan vroeg op om brood te snijden en koffie te zetten voor mijn broers die naar hun werk moesten. Vader kreeg in die week weer Fistelplekken op zijn benen. Als hij zijn benen aan het verbinden was liep de etter er met straaltjes uit. Ik moest ook voor schoon verband zorgen, dat maakte ik van een oud laken dat ik in repen scheurde. In een oude ijzeren pot op het fornuis kookte ik het verband uit zodat het weer schoon werd. Wat was ik blij dat mijn moeder weer thuis kwam. Na de begrafenis van oma was opa alleen en ik ben een tijdje bij hem gebleven om hem wat te helpen. Elke dag ging hij met zijn roeibootje naar zijn akkertje. Dan moest hij door het sluisje heen, dat deed ik dan voor hem open en dicht. Het ging wel wat zwaar maar ik vond het een leuk werkje. Andere vaartuigen gingen er niet meer door. Na een weekje zei de goede man "Ik zal me nu wel redden hoor, je moeder heeft je ook weer nodig". Kort daarna is hij bij tante Geertje en ome Cees Meester in Oudkarspel over huis gegaan. Bij hen is hij ook overleden, op 80 jarige leeftijd, 11 juni 1934. In het voorjaar van 1930, ik was toen 16 jaar oud ging ik nog te koolplanten aangeven bij de landbouwers. Doordat we nog geen zomer en wintertijd kenden begonnen sommige al om 4 uur 's morgens. Aangezien het zeer zwaar werk was stopten de meesten om ongeveer 2 uur 's middags. Gemiddeld gaf je 8.000 tot 10.000 planten aan per dag. Het scheelde veel hoe vlug de zetter was. Als je naar huis mocht was je op. Je kon je schouders best voelen van het sjouwen en je had zere voeten van de kluiten. Je ging dan vroeg naar bed want je moest 's morgens om 4 uur alweer beginnen. Het was gewoon slavenwerk. Zo ben ik ook nog een dag naar de Anna Paulownapolder geweest te koolplanten aangeven, samen met Door Stoop. Bij café Stevens (nu 't Roer) moesten wij 's morgens om vijf uur in de bus stappen met de landbouwers mee die in de polder land hadden gehuurd. Die dag, 12 juni 1930 was het erg broeierig en was er onweer op komst. Je werd zo sloom dat je er wel bij neer kon vallen. Maar we moesten doorgaan en het werd een lange zware dag. Kwart over vijf stapten wij weer uit de bus bij Stevens. We reden op de fiets naar huis en om half zes kwam de eerste onweersklap. Ongeveer om zes uur brak het onweer in alle hevigheid los het duurde tot 's avonds half elf. Vader was die middag naar oma gegaan in de Speketerspolder, moeder was alleen met de kinderen. Zij was erg bang want in het verleden was bij hun thuis de schoorsteen gespleten door het onweer. In de hoek van de kamer was een grote scheur in de muur. Buurvrouw Spaansen begon te roepen, ze wist dat vader niet thuis was, "Marijtje kom toch hier want het is noodweer!" Maar broer Piet en ik wilden niet, want wij voelden ons daar te groot voor. Na een paar knallende donderslagen riep de buurvrouw weerMarijtje, kom nou toch!". Moeder werd het zat en zei "wat jullie doen moeten jullie weten maar ik ga." Mijn broers en zus gingen achter moeder aan en Piet en ik bleven zitten. Daar zaten we dan met z'n tweetjes en de bliksem was niet van de lucht. Piet en ik vonden er niets aan en namen ook de vlucht naar buurvrouw Spaansen. Het leek wel of de wereld verging. Weer kwamen er een paar knetterende donderslagen en wij dachten dat het raak was. Buurman vloog als eerste de kamer uit om te kijken en wij er achteraan. Ik zocht nog naar m'n klompen toen buurman weer binnenkwam. Hij zei "ga maar weer de kamer in want er is niets aan de hand". Maar even later hoorden wij de brandweer gaan, in Tuitjenhorn was het cafe van Gert Sneekes raak geslagen. Ook de boerderij van Kruijer in Burgerbrug en van Marees in 't Zand 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1999 | | pagina 31