Op deze wijze kwam de heerlijkheid in handen van de familie Matthes, een familie wier
lotgevallen men kan nalezen in Nederland's Patriciaat, waar ook steeds vermeld is welk lid van
die familie de heerlijkheid Haringcarspel bezat. Daarbij maak ik een kleine aanvulling die niet in
Nederland's Patriciaat vermeld staat. Dat geeft als laatste vermelde Heer van Haringcarspel, de
ongehuwde en kinderloze heer Frederik Joan Matthes (1859-1931). Deze overlijdt zonder
testament na te laten op 30 mei 1931 en zijn erfgename ab intestato is zijn enige overlevende
zuster Henriëtte Matthes (1860-1943) ook kinderloos. Zij overlijdt in de Tweede Wereldoorlog
op 7 december 1943. Na de oorlog is de nalatenschap van mejuffrouw Matthes verdeeld onder
tientallen tamelijk verre, en meestal zeer aanzienlijke, verwanten, die collectief in 1947 het
oorspronkelijke eilandje, het archief en de overige rechten voor een symbolisch bedrag
verkochten aan een zekere heer Dam, een voormalig planter uit Nederlands Oost-lndië. Deze
gaf het heerlijkheidsarchief in bruikleen aan het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem. Bij de
ruilverkaveling waarbij de zetel van de heerlijkheid werd onteigend, zorgde hij ervoor dat hij een
nieuw gebied binnen Harenkarspel verkreeg, waarheen hij de zetel van de heerlijkheid kon
verleggen.
Toen de heer Dam overleed had hij het eiland met verkleefde heerlijkheid aan zijn enige zoon
Dirk gelegateerd. De erfgenamen leverden vervolgens bij notariële akte het eiland (met
verkleefde heerlijkheid) aan hun broer. Deze is een ingenieur in Zwitserland, die de Zwitserse
nationaliteit heeft aangenomen. Hij verkeerde dus niet goed in de gelegenheid om de rol van
Vrij-Heer van Haringcarspel veel inhoud te geven. Belangrijker echter lijkt dat er lange tijd een
mentaliteit geweest was van "stel u maar niet aan, doe maar gewoon". Toch is het hebben van
een Heer iets dat een beetje vreugde en decorum aan een samenleving kan geven. Dat kan
alleen als de dorpssamenleving daarvoor openstaat.
13 Het wapen van de heerlijkheid Haringcarspel
De hiervorengenoemde de heer Fuchs besloot een nieuw wapen voor zijn heerlijkheid aan te
nemen. Meestal voerden heerlijkheden het wapen van hun Heer. Hier kwam dus een apart
heerlijkheidswapen. Hij had al een familiewapen, een zgn. sprekend wapen met een vos die
dus naar zijn naam Fuchs verwees. Hij ging daarbij uit van de naam Haringcarspel, die
weliswaar gangbaar was geworden, maarzoals gezegd, minder juist was. Hij ontwierp dan ook
een wapen met haringen. De heer Fuchs noemde zich heer van Haringcarspel en Dirkshoorn
(hoewel Dirkshom in Haringcarspel ligt). In het wapen neemt hij ook hoorns op, ofschoon hom
niet daarnaar, maar naar een heemnaam verwijst, nl. een in het water uitstekend land.
Het gehele wapen maakte hij van lazuur blauw) en dat wilde hij vierendelen, hetgeen dus
eigenlijk niet kan en daarom bediende hij zich van een dun gouden zgn. streepkruis.
In 1815 kregen de gemeenten van Koning Willem I bevel om hun (oude) wapens in te zenden
naar de Hoge Raad van Adel ter bevestiging. Het gemeentebestuur zond het destijds nog vrij
jonge wapen in, dat door de heer Fuchs was vastgesteld en aldus kreeg de gemeente op 22
oktober 1817 een wapen bevestigd dat gelijk was aan dat van de herleefde heerlijkheid, zoals
dat overigens zo vaak gebeurde.
Inmiddels, zoals aan het begin vermeld, kreeg de nieuw gevormde gemeente Harenkarspel een
nieuw wapen, waarin de haring en de jachthoorn uit het heerlijkheidswapen een prominente
plaats behielden. Het inmiddels oud geworden heerlijkheidswapen is dus nu ook het symbool
van de voormalige gemeente Harenkarspel.
14 Wat nu?
Ik zou het prettig vinden als de oude heerlijkheid Haringcarspel weer nieuw leven zou worden
ingeblazen. De heerlijke visrechten bijv. zouden dienstbaar kunnen worden gemaakt aan het
behoud van schoon water in de heerlijkheid. Een sloot zomaar dichtgooien of vervuilen kan niet
zonder het heerlijk visrecht aan te tasten, zodat overleg met en medewerking van de Vrij-Heer
van Haringcarspel in zulke gevallen geboden is. De Vrij-Heer zou bij culturele uitingen
betrokken kunnen worden en in de mate van het mogelijke behoort naar mijn mening de Heer
zich ook opofferingen ten bate van zijn heerlijkheid te getroosten.
16