4 Wie bezaten heerlijkheden?
Verreweg de meeste heerlijkheden werden door aanzienlijke privé personen gehouden, vaak
van adel, maar lang niet altijd. Ook steden konden heerlijkheid zijn, zoals bijv. Schagen,
waarvan men voor de 17de eeuw kan zeggen dat het van Holland de voornaamste heerlijkheid
was, welker Heer het recht had in de ridderschap van Holland "verschreven" benoemd) te
worden.
Ook konden steden zelf heerlijkheden elders bezitten. Op die manier probeerden zij het
omringende platteland in hun macht te krijgen. Zo koopt de stad Alkmaar een reeks
ambachtsheerlijkheden in 1700; Noord-Schermer, Schermerhom en West Nijzen voor
19.200,-. In 1730 koopt Alkmaar van de grafelijkheid voor 5.300,- de heerlijkheid Koedijk.
Als de Heren in 1848 hun politieke macht kwijt zijn, is Alkmaar niet langer geïnteresseerd. In
1854 verkoopt Alkmaar de heerlijkheid voor slechts 700,-- aan Hendrik Over, een boer en lid
van de gemeenteraad van Koedijk. Wel moesten de steden een zgn. sterfheer aanwijzen, zodat
bij diens overlijden de grafelijkheid haar heergewaden van de nieuwe sterfhaar zou kunnen
ontvangen en eventueel kon bij uitsterven de heerlijkheid bij de grafelijkheid terugkeren. De
betreffende sterfheer had "uiteraard" recht op allerlei honorïfieke en zelfs geldelijke beloningen.
De hoge en lage heerlijkheid van het eiland Urk werd in 1660 door de stad Amsterdam gekocht
(het gold als een Hollands leen). Het was zelfs mogelijk dat het dorpsbestuur zelf de
heerlijkheid aankocht.
Dan kon het vrij zijn gang gaan, zoals de "regenten" van Niedorp in 1741 de ambtsheerlijkheid
kochten. De Zijper "regenten" kochten leenambachtsheerlijkheid in 1732 voor 7000,-. De
"regenten" van Oudorp kochten in 1730 de ambachtsheerlijkheid voor 4850,-. De "regenten"
van Broek op Langendijk kopen voor 20.300,- de eigen heerlijkheid Of dit nu voor de
dorpsbewoners een verbetering inhield, waag ik overigens te betwijfelen; het begon er al mee
dat zij de aankoopsom moesten opbrengen. Sommige heerlijkheden hadden geen Heer meer
(meestal door het uitsterven van diens geslacht) en de heerlijkheid kwam dan terug in het bezit
van het graafschap in 's graven boezem verblijven ook nadat men de Koning van Spanje als
de graaf "verlaten" afgezet) had, bleef men de oude namen handhaven. De grafelijkheid kan
de heerlijkheid dan zelf houden of weer vervreemden.
De heerlijkheid was steeds een afgescheiden vermogensbestanddeel, min of meer zelfstandig
drager van rechten en plichten.
5 Soorten heerlijkheden
Er waren diverse typen heerlijkheden. Meestal betrof het lagere heerlijkheden, gewoonlijk
ambachtsheerlijkheden geheten, zoals Valkoog en vandaar ook ambachtsheer als titel van de
eigenaar. Er waren ook hoge heerlijkheden. Het laat zich raden dat de "hoge of vrije Heren"
meer bevoegdheden hadden. In het algemeen hadden zij het recht om zelfs doodvonnissen te
doen uitspreken en voltrekken. In een later tijd streefden allerlei slotheren ernaar om althans op
hun burcht zo onafhankelijk mogelijk te zijn en zij vroegen dan om verheffing tot hoge
heerlijkheid van hun slot binnen singels en grachten, zoals bijv. de Heer van kasteel Marquette
in Heemskerk. Haringcarspel was nu een hoge heerlijkheid, maar de Heer heette vanouds Vrij-
Heer. Zo werd Jean Deutz, Vrij-Heer van Assendelft en Assumburg en ambachtsheer van
Heemskerk, óók Vrij-Heer van Marquette. Vrije Rijksheerlijkheden bestonden er ook, zoals
Ameland (de overige Waddeneilanden waren toen Hollands) dat daarmee min of meer
onafhankelijk (soeverein) was en dus niet tot de Republiek behoorde. De belangrijkste vrije
Riiksheerliikheden kwamen vroeger of later in het bezit van het Huis van Oranje, zoals, bijv.
Ameland, IJsselstein.
6 De vrije heerlijkheid Haringcarspel
Hoe werd een ambachtsheerlijkheid verheven tot vrije heerlijkheid? Toen bijv. Barthout van
Assendelft, Heer van de ambachtsheerlijkheid Assendelft, huwde met een bastaarddochter van
de graaf van Holland, verhief zijn schoonvader hertog Aelbrecht van Beieren etc. de
ambachtsheerlijkheid Assendelft tot vrije heerlijkheid. Dat betekende dat Assendelft werd
losgemaakt van het baljuwschap en dat de Vrij-Heer nu ook zijn eigen baljuw kon aanstellen (hij
placht dat te combineren met het schoutambt).
13