Toen wij door Heerhugowaard reden bekogelden een paar kwajongens ons met stenen. De volgende dag was het weer raak. Dat stond ons slecht aan, natuurlijk zouden wij ze dat wel betaald zetten. Op de Ambachtsdijk naar Oudkarspel lagen hier en daar hoopjes puinsteen. Wie hard kon lopen pakte gauw een paar stenen. Die stenen smeet je in de wagen en je werd er door de anderen weer ingehesen. Die knol liep altijd op een sukkeldrafje en de oude man liet ons grutten in de wagen. Die man zij nooit ergens wat van en keek altijd strak voor zich uit. Op de terugweg in de Waard begonnen die jongens weer te gooien en gingen wij tot de tegenaanval over, dat hadden ze niet verwacht. De volgende dag hadden wij ons weer bevoorraad maar zij gingen over tot de wapenstilstand en ze keken ons alleen maar na. De vrede was getekend. Een jaar later gingen wij naar de fabriek van Verburg in Langedijk te bonen insteken. Je moest een arbeidskaart hebben van de gemeente want onder de veertien jaar mocht je niet in de fabriek werken. Op de arbeidskaart stond dan ook je geboortedatum. Af en toe was er controle door de politie. Tot twee maal toe werd Herman meegenomen naar het kantoor om zijn arbeidskaart te tonen. Ze wilden niet geloven dat hij al 14 jaar was, Herman was erg klein voor zijn leeftijd. Aan de snijbonentafel kwamen wij tegenover elkaar te staan en wij deden samen, voor een mand kregen we 7V4 cent. Een oude man kwam de bonen brengen, de volle manden werden ook door hem opgehaald. Hij gaf je dan gelijk een blikje, die blikjes moest je aan het eind van de werkdag inleveren. Zo wisten ze precies hoeveel manden je gedaan had en hoeveel er uitbetaald moest worden. De eerste dag hadden wij samen 72 manden ingestoken, Dat was een heel goed begin. De volgende dag werden het 76 manden, het lukte ons niet om nog meer manden te doen. Wel met de spekbonenmachines, die hadden grotere gaten. Het ging vlugger en daar kregen we ook 7/4 cent voor. Aan de spekbonentafel was er één machine die liep als een spoor. De man die snijbonen bracht zei: 'als deze op zijn gaan jullie naar de spekbonenmachine". Een vrouw aan onze tafel zag dat wij het eerste klaar zouden zijn. De vrouw zij tegen ons dat wij niet aan die beste machine mochten gaan staan, die was voor haar maar ze was goed aan het verkeerde adres. Even later kwam ze achter ons aan en zij wilde mij wegduwen. Ik was helemaal niet bang van die vrouw en gaf haar geen centimeter ruimte. Dat viel haar goed tegen en ze begon te schelden. De oude man van de bonen kwam en vroeg: "wat is hier aan de hand?""Nou" zegt die vrouw "zij staat op mijn plaats maar ze wil niet weg!". "Wie was hier het eerst?" Vroeg hij. "Ik was hier het eerst" antwoordde ik. De man gooide de bonen op tafel en zei "wie het eerst komt, wie het eerst maalt". De vrouw was razend, ze had zeker gedacht dat ze het van dat meidje wel zou winnen. Herman en ik deden samen wel zo'n 80 tot 82 manden spekbonen per dag. Een jongen uit Sint Pancras deed er 42, hij was de kampioen. Wel moest je op je vingers passen. Je had kans dat er een topje van je vinger werd geraakt. Dat kwam nogal eens voor maar ons is het gelukkig nooit gebeurd. Dirk van Duin ging ook mee maar hij had helemaal geen zin, hij stond maar wat te lummelen, als hij 10 manden op een dag deed was het veel. Boven de machines hing een noodrem, als je daaraan trok stond de hele fabriek stil. Wij dachten dat alleen onze afdeling stil kwam te liggen. Een jongen uit Langedijk wist Dirk zo ver te krijgen dat hij voor een blikje (7!4 cent) aan de noodrem trok. Dirk wist niet eens wat het inhield, de hele fabriek was in rep en roer. De mensen uit andere afdelingen kwamen toesnellen maar het was voor niets. Dirk kreeg een uitbrander en werd ontslagen, maar dat deed hem weinig. Later is hij een bekwame rietdekker geworden. Mevr. Nel Mulder-Bommer (wordt vervolgd) 28

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1998 | | pagina 30