Op onze jaarlijkse ledenvergadering waarvoor altijd grote belangstelling bestond en ook de pers aanwezig was, stond steeds een vast agendapunt vermeld: prijsvaststelling vergunningen. Het bedrag hiervan was vooral van belang voor de aankoop van ondermaatse paling. Hiervoor werd een speciale vergunning verleend door de Kamer voor de Binnenvisserij welke deze ook aan enkele bedrijven op het IJsselmeer verschafte om die jonge paling te mogen vangen. Over dit agendapunt werden dan felle discussies gevoerd, de een wilde de vergunning, die een jaar geldig was, met vijfentwintig gulden verlagen, terwijl een ander deze nu juist met vijftig gulden wilde verhogen. Na de stemming hierover waren de voorstanders hiervan iedere keer in de meerderheid en zou er in het komende visseizoen weer een ruim kwantum aan jonge paling in de polder kunnen worden uitgezet. Ook hier was, evenals bij de agrariërs, de leuze van toepassing: wie niet zaait zal niet oogsten. Er werd in de polder natuurlijk ook wel eens gestroopt, want waar kikkers zijn daar zijn ooievaars. Overigens is het woordje 'stropen' meer van toepassing op iemand die zonder vergunning met een jachtgeweer in duin of bos iets in het vizier probeert te krijgen, of klemmen plaatst voor klein wild. Maar de 'illegale' vissers in het Geestmerambacht waren burgers uit het eigen dorp. De een legde soms een lijn met vijftig haken, en een ander had een paar fuiken gezet. Gewoon min of meer als hobby en voor de spanning bij eventuele vangsten, waarmede de gehaktbal dan eens kon worden aangevuld met een gezonde hap zoetwatervis. Het kwam ook altijd op onze jaarvergadering ter sprake, maar niemand had hiervan echt moeilijkheden ondervonden, b.v. dat er fuiken werden gelicht. Toch gebeurde dit nogal eens, maar dan hoofdzakelijk in de weekenden. Als ik op maandagmorgen de fuiken binnenhaalde, dan waren er soms vijf of zes achtereen in dezelfde sloot eruit gehaald en daarna ook weer gezet, maar of te strak, of te slap, zodat er geen vis in kon zwemmen. Het lijkt wel gemakkelijk, een fuik zetten en dan vis vangen, maar daar komt toch een behoorlijke portie ervaring bij kijken. Van de andere collegae kwamen ook enkelen juist op maandagmorgen tot dezelfde vervelende ontdekking en dat gaf aanleiding om samen eens te gaan overleggen waarom het steeds weer in het weekend gebeurde. Er waren uiteraard wel vermoedens, maar daar kom je niet mee verder en daarom werd er besloten op zaterdagavond met drie man een bepaald gedeelte van de polder rond te varen, één vanaf Koedijk, één vanaf Warmenhuizen, de derde vanaf Broek op Langedijk. leder had zijn van tevoren vastgestelde route om op de afgesproken tijd op een bepaald punt samen te komen. In totaal hebben we op die avond tweeëndertig liefhebbers van peuren geteld, waarmede natuurlijk niets is te bewijzen, maar soms kunnen er wel eens een paar rotte appels in een mand zitten. Het enige lichtpuntje was voor ons dat door de dader(s) geen gat in de fuik was gesneden waarna de fuik midden in de sloot gegooid kon worden. Als er dan in een mogelijk meegenomen emmer drie of vier pond paling was verzameld werd er in de overige fuiken niet meer gekeken en kwamen ze met een lekker maaltje thuis. Terugdenkend hieraan, het gebeurde gelukkig maar een enkele maal in het seizoen en ik hoorde laatst van één van de drie oud-collegae die nog met een klein aantal fuiken in de verkavelde polder vissen dat er in één nacht zes fuiken van hem zijn gestolen, de stokken dreven in het water. De mentaliteit van veel mensen is op een zeer laag peil terechtgekomen zoals we iedere dag in de krant kunnen constateren. 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1998 | | pagina 17