VISSERIJ IN DE POLDER GEESTMERAMBACHT Deel 2 Aangezien meerdere lezers hebben gereageerd op het artikel over de visserij in het Geestmerambacht komt hier het tweede deel. Onder meer werd de vraag gesteld op welke manier een visser zijn fuiken van die van collegae in de polder kon onderscheiden. Dit was vrij eenvoudig, iedere visser had namelijk zijn eigen merk, dat niet alleen bij de vissersvereniging officieel stond genoteerd, ook bij de politie was een lijst aanwezig met alle namen en merken van de vissers. Een paar voorbeelden van enkele willekeurige vissers: J. De Vet (Koedijk) geel-zwart, G. Boerdijk (Kalverdijk) groen-zwart; Jac. Siewertsen (Warmenhuizen) groen-wit; J. Leegwater (Broek op Langedijk) rood-wit-blauw. Het zou te ver gaan om hier alle vissers te vermelden met hun merken die rondom aan het boveneinde van de stokken waren geschilderd waarmede de fuiken werden gezet. Het water in de polder was door de vissersvereniging gepacht van de diverse gemeenten, met uitzondering van het water dat tussen de landerijen van tuinders en veehouders was gelegen die er hierdoor eigenaar van waren, van oudsher het zogenaamde boerenwater. Van al deze gezamenlijke landeigenaren moest iedere visser een vergunning kunnen tonen om in dat water te mogen vissen. Dat was een lange lijst met namen welke op een algemene jaarvergadering van de land- en tuinbouwvereniging werd samengesteld. Tevens werd hierin opgenomen dat ze allen zonder uitzondering toestemming gaven om in hun water gratis te laten vissen. Ook hiervan was een lijst bij de politie aanwezig. Wanneer deze soms eens kwam controleren om te zien of een visser misschien ondermaatse vis in zijn bun had zwemmen, moesten ook de benodigde vergunningen worden getoond. Maar gezien het feit dat er in die jaren in iedere gemeente voldoende politie mensen beschikbaar waren en bleven, behoefde niemand angst te hebben voor onverwachte handelingen door de dienaren der wet. Toch gebeurde dit een enkele keer. Ik heb dit ook persoonlijk moeten ondervinden. Mijn dagtaak om het zo maar te noemen, begint in de namiddag om ongeveer vier uur. Een ruk aan de buitenboordmotor om naar de plaats te varen om de eerste fuiken te gaan zetten. Als de eerste er in stond moest verder alles kloetende worden gedaan, want de afstand tussen de fuiken was variabel en niet van dien aard dat steeds de motor kon worden gebruikt. Wanneer de helft van de fuiken was geplaatst, werd meestal een hoge akker of een rietkraag opgezocht om in de luwte hiervan er voor te kunnen zorgen dat het meegebrachte trommeltje met boterhammen straks weer thuis leeg in de keuken kon worden afgeleverd. Na deze rustpauze werd de route vervolgd om de overige dertig stuks een plaatsje te geven. Dat lukte niet altijd, omdat soms even verderop fuiken van een collega staan welke door een bocht in de sloot niet eerder zichtbaar waren. Hoewel ik altijd mijn (Duitse) verrekijker, tevens nachtkijker, met ingeslagen serienummer plus de adelaar met hakenkruis binnen handbereik heb, kan hiermede niet om een hoek worden gekeken. Dus moet in zo'n geval van koers worden veranderd, hetgeen een langere tijdsduur betekent voordat alle fuiken in het water staan. Overigens is dit uitwijken niet verplicht, maar er was een stilzwijgende afspraak om geen fuiken tussen die van anderen te plaatsen. 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1998 | | pagina 14