Voor de vissers betekende deze winter echter de genadeklap. De visstand was voor 95 vernietigd en dus moest er naar ander werk worden gezocht hetgeen in die jaren nog geen moeilijkheden opleverde. Sommigen gingen met een personeelsbus naar de Zaanstreek om bij Verkade of Bruynzeel te gaan werken, anderen zochten het dichter bij huis. En daar zaten ze dan, al deze vrije-natuur-mensen: opgesloten in een fabriekshal, een plank door de cirkelzaag schuiven, koekjes en bonbons in een doosje verpakken of bij de conservenfabriek van Peter Verburg in Noord-Scharwoude sperziebonen en augurken sorteren aan de lopende band. Maar ze wisten dat het van tijdelijke aard zou zijn, want in de zomer van 1963, direct dus na de voor hen zo catastrofale winter, werden er grote hoeveelheden jonge vis en paling uitgezet in de polderwateren. Dit met steun van de Organisatie Verbetering Binnenvisserij (O.V.B.), welke via overheidssubsidie werd verstrekt, maar ze hadden allemaal toch ook een flinke persoonlijk financiële bijdrage moeten leveren. Hier was zeker het bekende spreekwoord van toepassing 'wie niet zaait zal niet oogsten'. Wanneer iemand in die periode zou hebben voorspeld dat in het Geestmerambacht alle sloten gedempt zouden worden en daarna zware landbouwtractoren de diverse producten in de koelhuizen zouden gaan rijden, zou hij voor gek zijn verklaard en was ongetwijfeld overgebracht naar de Willibrord Stichting in Heiloo. Toen kwam de verkaveling. De overgebleven boeren- en tuindersbedrijven met hun op elk gebied gemechaniseerde bedrijfsvoering zijn niet meer te vergelijken met de ontelbare kleine akkertjes van voor de ruilverkaveling. Voor de beroepsvissers betekende dit alles het definitieve einde van hun bestaan. De overgebleven wateroppervlakte in de nieuwe polder was dusdanig gedecimeerd dat geen lonende visserij meer kon worden uitgevoerd. Er was echter voor de toen nog aanwezige vissers een schadeloosstelling in het vooruitzicht gesteld van in totaal f 213.000,=. Om in aanmerking te komen voor een gedeelte hiervan moest een ieder zijn inkomsten uit de visserij over de laatste drie jaar kunnen aantonen. Over het gemiddelde hiervan kreeg hij dan een bepaald percentage als eenmalige schadebedrag uitgekeerd. Hierbij waren de verschillen echter zeer groot, slechts enkele hadden hun bonnen van de geleverde vis aan de vishandel zorgvuldig bewaard, dit in verband met de inkomsten opgave voor de belastingdienst. 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1998 | | pagina 9