Sterker nog, als beroepsvisser werd je in de dorpsgemeenschap min of meer als "armoedzaaier"
beschouwd. In de wintermaanden wanneer er niet met het treknet kon worden gevist moesten ze
noodgedwongen naar de werkverschaffing evenals vele andere mensen die werkloos waren geworden.
Dat woord was precies in overeenstemming met de werkelijkheid. Er moest werk worden
verricht dat totaal overbodig was. In de Schoorlse duinen b.v. werden gehele zandduinen met de
kruiwagen een paar honderd meter verder in een dieper gelegen dal gebracht.
Dat woordje 'werkverschaffing' bleek bij diverse instanties echter niet zo goed in het gehoor te
liggen en werd daarom veranderd in de D.U.W. Dienst Uitvoerende Werken. De naam voor de
werkzaamheden mocht dan wel zijn veranderd, maar voor het wekelijkse bedrag in het loonzakje werd
hierop ongewijzigd twaalf gulden genoteerd. Hiervoor moest dan achtenveertig uur zijn gewerkt, vijf
dagen van 8V2 en zaterdags 5'A uur. Het betekende echter allerminst dat het tientje plus de twee gulden
ook werkelijk in het loonzakje aanwezig waren, want vooral in de herfstmaanden met vaak veel regen
werd er een andere berekening toegepast. Wanneer het op een dag b.v. drie uur regende zodat er niet
gewerkt kon worden, werd het eerste uur niet doorbetaald, een soort eigen risico dus. Bij meerdere
dagen met tijdelijke regen bleef steeds dezelfde regeling in zo'n week van toepassing, het eerste uur
niets, daarna 80 waardoor het weekloon kon verminderen tot tien gulden. Iedereen die werkloos was
geworden werd naar een werkobject gezonden of je nu rijwielhersteller was of schilder, timmerman of
banketbakker, ze moesten allen dezelfde arbeid verrichten. Passende arbeid was toen uiteraard niet aan
de orde, wie niet werkte zou ook niet eten, zo simpel was dat.
Alleen bij vorst als er dus niet gewerkt kon worden werd in zo'n periode een zogenaamde
overbruggingsuitkering verstrekt. Deze was echter te weinig om van te kunnen leven, maar net iets te
veel om vroegtijdig te worden gecremeerd. Niet te verwonderen dat vooral de vissers die toch meestal
tijdelijk werkten bij zo'n werkobject, zo snel mogelijk weer in hun vertrouwde omgeving probeerden
terug te komen.
Daar zat dan wel het risico in voor wat betreft de vangst en de prijzen van de vis. Maar liever zestig
uur bezig zijn met hun fuiken in de polder, dan uitgerekte armen te krijgen van de kruiwagenstraf in de
duinen met een 48 urige werkweek.
Vanaf de oprichting in 1905 van de beroepsvisservereniging tot het begin van de tweede
wereldoorlog was het Geestmerambacht een pracht van een polder met schoon en helder water. Mede
door de Duitse bezetting verslechterde dit echter snel. Er werd niet meer zo intensief gewerkt door de
tuinders. Sloten tussen hun akkers werden verwaarloosd, er werd niet meer gebaggerd enzovoorts.
Ook de zeer grote hoeveelheden afvalwater van de gezamenlijke zuurkoolfabrieken die direct in
de sloten werden geloosd betekenden een enorme waterverontreiniging. Vele tuinders zullen zich nog
ongetwijfeld het zwarte en stinkende water herinneren in de Voorburggracht, Trijntjessloot,
Schoutensloot, Molensloot, tot ver over de Winterweg.
In een periode met flinke regenval waardoor het poldergemaal in werking moest worden gezet
stroomde al dat stinkwater daarheen, met als gevolg grote vissterfte in die omgeving. Ondanks de
meerdere protesten van de vissersvereniging was er niets tegen te doen, en milieubeheersing daar had
nog niemand van gehoord. Bovendien betrof het slechts een kleine groep gedupeerden welke direct
schade ondervonden van deze vervuiling van het water, dus werd zo'n protest met een niets zeggend
schrijven afgehandeld.
Als tegenwoordig een boer met zijn giertank vol drijfmest te dicht langs een slootkant rijdt
tijdens het leegsproeien, waardoor soms een straaltje van de mest in die sloot terecht komt, wordt er
direct moord en brand geschreeuwd en kan de boer een boete verwachten wegens vervuiling.
Het was echter niet alleen de vervuiling door de zuurkoolfabrieken waarvan de vissers veel
schade ondervonden. Veel erger was voor hen een strenge winter. En strenge winters betekende meestal
ook veel sneeuw en juist deze sneeuw is dan funest voor alles wat onder de ijsvloer leeft, want juist
hierdoor kan geen zonlicht doordringen. Het zuurstofgehalte in het water vermindert zeer snel met als
gevolg vissterfte op grote schaal.
Velen van ons zullen zich ongetwijfeld nog de barre winter van 1962-1963 kunnen herinneren. Auto's
en zelfs landbouwtrekkers zag men vaak over de sloten in de polder rijden.We hebben dit toen als het
toekomstbeeld kunnen beschouwen van de nu verkavelde polder Geestmerambacht.
6