Er waren in die tijd helaas nog geen sociale voorzieningen. Wie niet werkte zou ook niet eten,
zo simpel lag dat. Het was voor deze mensen dan ook een harde strijd om het bestaan. Maar wie
eenmaal in het visschuitje stond ging er met meer uit, d.w.z. hij zocht geen ander werk, want dat andere
werk bestond er alleen in een baan te gaan zoeken als landarbeider, boerenknecht, of in een fabriek te
gaan werken. Ze bleven in hun zelfstandige en vrije beroep doorgaan, meestal van vader op zoon.
De fuikenvisserij waarmee hoofdzakelijk op paling en zeelt werd gevist vormde de grootste
bron van inkomsten. Met deze visserij werd al vroeg in het voorjaar begonnen. Voor paling vangen
bestaat geen gesloten tijd. Maar de vissers zijn wel altijd erg afhankelijk van de weersgesteldheid. Zo is
het een bekend feit dat er met volle maan praktisch geen paling wordt gevangen, evenmin als met
heldere koude nachten of noordenwind.
De snoek-, baars-, witvis- en brasemvisserij wordt meestal in de herfst en winter uitgevoerd.
Per 1 oktober is het namelijk veroorloofd om met de zegenvisserij te beginnen. De zegen heeft echter
niets te maken met de figuurlijke betekenis van het woord want zelfs Petrus' netten scheurden van de
vele vis zonder dat hij daar de zegen voor had gevraagd. Het wordt dan ook meestal treknet genoemd,
een groot net dat met twee vissers door een brede sloot wordt getrokken. Dit was altijd een zware klus
want doordat het net over de bodem van de sloot gaat, wordt er behalve de vis van alles mee gevangen,
zoals b.v. oude fietsen, stukken verroest gaas en als men tussen weilanden viste, meestal prikkeldraad
of andere rotzooi. Allemaal van huis meegenomen door een boer of tuinder die zijn erf of schuur weer
eens had uitgemest. En aangezien in die jaren nog geen grof vuil werd opgehaald, hadden veel mensen
daar hun eigen methode voor.
Dat het voor deze mensen een zwaar leven was is over het algemeen wel bekend. Want storm
of regen, vriezend weer of dichte mist, altijd waren ze iedere dag van 's morgens vroeg tot 's avonds
laat in de polder. Er werd brood meegenomen voor de gehele dag dat in het gunstigste geval in een
trommeltje was verpakt, maar vaak gewoon in een krant was gewikkeld.
Een thermosfles met warm drinken behoorde in die dagen nog tot de meer luxe zaken, maar daar had
men een prima oplossing voor gevonden. In de voorsteven van het visschuitje was een grote emmer of
een afgedankte wasketel klemgezet waarin een komfoor was geplaatst. In dat komfoor lag dan een
briket te gloeien en daar bovenop stond de koffie- of theepot. Zo kon af en toe eens een 'warm bakkie',
worden meegenomen en dat was vooral in de herfst en winter beslist wel nodig. Natuurlijk moesten er
altijd reserve briketten aanwezig zijn plus een busje koffie of thee en een paar flessen water, maar deze
onmisbare spullen werden nimmer vergeten.
Behalve de reeds genoemde vissoorten, welke met het treknet werden gevangen, was er ook
nog een andere soort waterbewoner, nl. de kikker. Deze werden alleen in de winterse dagen
meegenomen en in een speciale bus of kist bewaard. De vishandel betaalde één cent per stuk, er waren
soms dagen dat er honderd of meer werden gevangen en dat betekende dan een mooi extraatje. Ze
brachten in ieder geval meer op dan de witvis, hiervan was de prijs twee cent per pond. Die kikkers
werden geëxporteerd naar Frankrijk, de kikkerbilletjes worden in de hotels als speciale delicatesse
vermeld, jammer alleen dat we niet weten voor welke prijs.
Nu heeft iedere visser beslist wel alle soorten door hem gevangen vis in gebakken, gestoofde of
gerookte toestand op zijn bord gehad. Maar nog nimmer zal hij een schaal met kikkerbilletjes naast de
pan met stamppot of bruine bonen hebben zien staan.
Voor alle duidelijkheid moet hier worden vermeld dat de genoemde visprijzen betrekking
hebben op de jaren 1934-1938. De zeelt, welke normaal vijf cent per pond opbracht, was totaal
onverkoopbaar en in de maanden juni en juli wanneer het paaitijd was voor de zeelt kon men wekelijks
zo'n twee- a driehonderd pond vangen en met enkele warme dagen ruim het dubbele hiervan. Deze
soort vis werd in hoofdzaak geëxporteerd naar Tsjechoslowakije, maar vanwege invoerproblemen met
de regering in dit land wilde de vishandel maximaal slechts vijftig pond van iedere visser afnemen.
In verband hiermee was de palingvisserij van groot belang voor de vissers en afhankelijk van
de weersgesteldheid lukte het meestal wel een goed weekloon boven water te halen. Dit mede door het
feit dat de paling vergeleken met andere vissoorten altijd een hoge prijs opbracht. Hoewel het ze niet
was aan te zien vanwege hun dikwijls wollen trui plus lieslaarzen en de gehele dag in hun visbootje
rondvaren in de polder, werd een goed belegde boterham verdiend.
5