Warm ingepakt gingen wij samen op pad. Eenmaal bij die mensen begon het me weer te draaien vader zei "Wij gaan
weer opstappen", Ik vloog naar buiten en alles golfde eruit. Water, water en nog eens water, ik was opgelucht dat ik
het kwijt was en voelde me weer helemaal goed. Het was een wonder dat ik niet onder het ijs was geraakt, het grootste
wonder was wel dat ik een stukje van de Hemel heb gezien!
Wij hadden nog geen waterleiding dus de waskleren moesten we in de sloot uitspoelen. In de winter was dat een koude
klus. Wanneer het hard gevroren had werd er voor de stoep een bijt gehakt, daar werden dan bossen stro omheen
gezet. De schaatsers konden dan zien dat daar een gat was. Ook was het nodig voor de brandweer. Toen we
waterleiding kregen kon moeder er maar niet over uit dat er zomaar schoon water uit de kraan kwam. Vele keren zei
ze: "Voor de man die dat heeft uitgevonden moeten ze een standbeeld oprichten". Voor moeder was het een hele
verlichting, want nu hoefde ze geen water meer te halen uit de kerkbak. Omdat de kraan een halve meter boven de
vloer bevestigd was en we geen aanrecht hadden kregen we een betonnen vloer in de keuken en meteen ook in de gang.
Enkele jaren later kregen we ook gas, dat was ook een hele verbetering.
Achter de buitendeur hing een gasmeter waar je een dubbeltje in moest doen. Dan kreeg je licht, ging dat uit dan moest
er weer een dubbeltje in. Onder die meter was een flinke hendel waarmee je het gas kon afsluiten, die hendel heeft voor
buurman Spaans nare gevolgen gehad maar daar kom ik nog op terug aan het einde van mijn verhaal.
Broer Piet was van de lagere school af en ging te werk. Daarom kreeg ik de opdracht om wekelijks het armengeld te
halen. Elke maandag na schooltijd, weer of geen weer. Mijn ouders kregen een uitkering van acht gulden per week
voor acht personen. Het armengeld moest ik halen bij Arie Duyves, die armenmeestcr was. Hij woonde in het mooiste
huis van Kalverdijk vond ik. Ik heb nooit durven dromen dat mijn dochter Nel er ooit zou komen wonen.
Piet ging lopend op klompen te werk naar de gebroeders Molenaar in Tuitjenhorn. Hij moest 's morgens om zes uur
beginnen. Vrije zaterdagen bestonden nog niet, hij verdiende een behoorlijk loon voor zijn leeftijd, vier en een halve
gulden per week. De gemeente kwam daar achter en toen moesten mijn ouders een gulden huishuur per week betalen
voor dat oude krot. De huishuur werd ingehouden van de uitkering, we vingen nu zeven gulden per week.
In de "ziekenbarak" lag Ab Huiberts ziek. op een nacht had moeder hem erg horen kreunen en ze was erg met hem
begaan. Piet ging 's morgens naar zijn werk en moeder zei: "Zal je heel stil doen want ik heb Ab de hele nacht gehoord.
Om half vijf is hij gaan slapen, je mag hem niet wakker maken hoor! Trek je klompen buiten aan en doe heel stil de
deur dicht". Het had niet gehoeven want diezelfde morgen kwam de buurvrouw zeggen dat ze Ab dood in zijn bed had
gevonden. Moeder zei,"dan is hij om half vijf overleden." Ab had niets geen familie meer en hij behoorde bij geen
enkele kerk. Mijn broer Piet, amper 12 jaar oud heeft hem weggevaren in het schuitje. Tussen de akkers door naar het
kerkhof in Dirkshom. Omdat Ab niet katholiek was mocht hij niet in Tuitjenhorn worden begraven. De beheerder van
het armenhuis was niet in staat om de kloet te hanteren en mijn vader lag helaas weer ziek in bed. Moeder had
verwacht dat een van de heren van de gemeente mee zou gaan maar niets van dat alles. Ze lieten mijn brocr(tje) alleen
gaan en de heren gingen op de fiets. Ze beschouwden het zeker als een burenplicht want mijn broer heeft er niets voor
gehad. Het was letterlijk en figuurlijk een goedkope dubbele uitvaart.
In de zesdeklas kon ik het niet erg halen met meester Immens. In die tijd was er nogal standsverschil. Meester gaf mij
het gevoel dat ik een van de armen was, gelukkig trok ik me daar weinig van aan. Mijn broers, zussen en ook ikzelf
konden goed leren op school. Met het schoonschrijven had ik een keer geen zin, daarom had ik niet zo mooi
geschreven, na de les kreeg ik te horen dat ik moest nablijven, samen met twee boerendochters. De school ging uit en
even later mochten die twee meisjes ook weggaan. Dat gaf me weer datzelfde gevoel, daar kwam bij dat ik me van
geen kwaad bewust was. Meester ging voor mij op de bank zitten en vroeg: "waarom heb je niet mooi geschreven want
je kunt het beter, had je er soms geen zin in ik antwoordde: "nee meester". Hij sloeg met zijn vuist op de bank zo
kwaad als hij werd en zei: 'pakje boeltje en ga terug naar de vijfde klas." Hij dacht mij er mee te straffen, maar verre
van dat. Ik kwam weer bij meester Kramer terug, een lieve meester. Bij hem heb ik met plezier in de klas gezeten, in de
klas was er nog maar een plaats vrij, naast Henk Spaansen van de Ark. Zo werd hij genoemd omdat de familie in een
grote schuit woonde.
Mevr. Nel Mulder-Bommer (wordt vervolgd)
28