VEEVERLOSKUNDIGEN OF KALVENVILDERS Jan Pronk, veehouder te Warmenhuizen, bekwaamde zich in het derde kwart van de vorige eeuw in de veeverloskunde. Zijn kennis, die hij had opgedaan bij moeilijke verlossingen onder zijn eigen koeien en bij de beesten van zijn collega's in de buurt, ging over van vader op zoon. Om wildgroei in het vak te bestrijden trachtte zoon Theeuwis reeds een officiële erkenning te krijgen. De derde generatie, eveneens Theeuwis Pronk, zette vaders werkzaamheden voort nadat hij met goed gevolg een examen als veeverlosser had afgelegd in het slachthuis van Den Haag. Deze laatste Pronk is omstreeks 1972 gestopt en tegenwoordig wordt bij moeilijke verlossingen de hulp van een dierenarts ingeroepen, die de runderen, indien nodig met de keizersnede van het kalf verlost. Jan Pronk, geboren op 2 juni 1862 te Warmenhuizen was getrouwd met Jannetje Polle. Hij was zoals gezegd veehouder van beroep en Pronk zal bij moeilijke verlossingen van zijn eigen runderen veel ervaring hebben opgedaan. Vele malen werd hij door zijn collega's in de omgeving te hulp geroepen als de geboorte van een kalfje niet wilde vlotten. Langzamerhand breidde zijn faam als veeverlosser zich uit in een groter gebied. Als boer kon hij beschikken over een paard en een rijtuig om zijn collega's te bezoeken. Dikwijls zullen lange voettochten, het gebruik van de praam of schaatsen nodig zijn geweest om op een afgelegen boerderij te komen. Daar de natuur zich wat geboorten betreft niets aantrekt van een bepaald tijdstip, moest Jan bij nacht en ontij vaak grote afstanden afleggen. Jan was een atletische kerel en juist zoals de latere generaties Pronk te Warmenhuizen was hij een geoefend schaatser. Hij kon met schaatsen ondergebonden over een praam springen. Het zal hem gedurende de winter op zijn tochten naar een kalvende koe op een afgelegen boerderij goed van pas zijn gekomen. Door het laten paren van koeien met zware stieren werden soms forse kalfjes verwekt welke moeilijk of soms zelfs absoluut niet de geboorteweg konden passeren. Dit kwam vooral voor bij eerstekalfs koeien of vaarzen. Bovendien kwamen er tamelijk veel bijzondere liggingen van het kalf voor, zoals een kalije met een of twee teruggeslagen voorbeentjes, een tussen de voorbeentjes doorgezakte kop, een achterover of opzij liggende kop, een ondersteboven liggend kalf, of ook wel mismaakte kalveren of monsters genaamd. Ook bij het verlossen van tweelingen of een enkele keer een drieling moest hulp worden ingeroepen en was de assistentie van een deskundige onontbeerlijk. Als deze er in slaagde om het ongeboren dier in de juiste positie te brengen, kon meestal een natuurlijke geboorte volgen. De kennis van de veehouders zelf was op dat gebied niet erg groot. Niet zelden hadden zij met vereende krachten van de knecht of de buren al aan het kalfje getrokken. Soms zelfs aan een oor en achterpootje omdat zij zich niet hadden overtuigd of het wel de beide voorpootjes waren, die uit de voetblaas" buiten de klink" te voorschijn kwamen, aldus een verhaal van de oude Jan Pronk. Als mankracht onvoldoende bleek om een kalfje van de koe te trekken werden de afschuwelijkste apparaten bedacht en door de smid gemaakt. Soms werd met het kalf de gehele baarmoeder naar buiten getrokken. Dan hing het "lijf' eruit zoals men zei. De te hulp geroepen verloskundige trachtte dan met veel geduld en inspanning alles weer terug te drukken. Als dat na herhaalde pogingen niet lukte, werd het lijf met een strikkoord afgebonden, en als bleek dat het buitenste deel na een kwartier verbleekte en koud aanvoelde, bracht een haal van een vlijmscherp mes uitkomst. De overgebleven stomp bleef dan meestal wel binnen, om van ergere voorvallen maar niet te spreken. De instrumenten van de vee verlosser werden door de dorpssmid gemaakt. Ets van Jan Luiken. 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1998 | | pagina 11