'VERLATEN' IN CALVERDIJCK, SYBELHUISEN EN EENIGENBURG In het vorige "Zicht op Haringcarspel" stond een artikel over de "Verlaten" in Calverdijck, Sybelhuisen en Enigenburg, daarin kwam onder meer de z.g. uitslag van het water uit het Geestmerambacht op de boezem aan de orde. Al rond 1700 deed het Hof van Holland een uitspraak met betrekking tot dat onderwerp. Ons lid J. Jonker uit Dirkshorn heeft de uitspraak in deze zaak voor ons opgezocht, waaruit je een goede indruk krijgt hoe men in vroeger jaren met elkaar omging. De heer Jonker heeft het in voor ons leesbaar nederlands "vertaald". Toch kost het nog wel enige moeite om de draad door het artikel vast te houden. Als u het vorige arti kel erbij neemt zal veel duidelijker worden. Op huyden den 19e April 1720 heb ik, Cornelis Coningh, Notaris-publiec bij den hove van Holland geadmitteerd en residerend secretaris binnen de vrije Heerlijkheid Warmenhuizen, mij met ende beneffens de naer genoemde getuijgen uijt den naem ende wegens de Heren Dijkgraaff ende Waerschappen van de Geestmerambacht vervoegt ende getransporteert aen de Schepenen ende regeerders tot Sinte Maerten aen deselve gedaen de naervolgende insinuatie1 als namenlijck. Also de opgemelde Heeren Dijkgraaff ende Waerschappen van Geestmerambacht tot het wesen dagelijx bevinden, ende groote klacgten van de heeren molenmeesteren des selves ambacht zijn voorgekomen, dat het sluijsje ofte Verlaat gelegen te westen Sijbelhuijsen in de banne van St Maarten, tussen Geestmerambacht ende Ringh, niet na te hooren werd onderhouden en waergenomen, maer continuelijck niet alleen bij nagt, maer ook bij klaeren dag werdt opengehouden en waer bij de Sweij deuren vandien niet meer sufficant2 sijnde, werden opengeset ende opengehouden oock mede sonder behoorlijck schotdeur voorsien. Waerdoor de Bozem van Geestmerambacht met vreemd water dagelijcks comende van de Ringh, werdt bezwaart streckende tot groote schade van hetzelve Ambacht niet tegenstaende diverse malen bij de Heeren Insinuanten daerover is geklaaght zonder dat daerdoor behoorlijck verbeteringe tot heden is gedaen. Soo is 't dat de opgemelde Heeren Dijkgraaff ende Waerschappen van Geestmerambacht genoodsaeckt zijn ambtshalven daer tegen te voorzien en door ons, notaris ende getuijgen, mits desen de voorzegde Schepenen ende Regeerders van St Maarten insinuerende ende gelasten alsnogh de nodige voorsieningen te doen ende sodanige orders te stellen binnen de tijd van 14 dagen na de insinuitatie deses, dat hetzelve verlaet werde voorsien met vier sufficante sweijdeuren ende een schotdeur en hetselve sowel bij daghe als bij nagt continued werde digtgehouden, opdat de landen ende Bozem van Geestmerambacht niet gheen vreemt water comende van de Ringh door het voorzegde verlaat werde bezwaert ende benadeelt, waertoe de Schepenen ende Regeerders van St Maarten ver- obligeert zijn sulx te effectueren volgens de sententie van den Here van Holland in dato den 10e December 1641. Ofte dat bij nalatighheijt van dien, den Heer Dijkgraaff van Geestmerambacht genoodzaakt zal zijn in conformite van dese sententie4 't gemelde verlaet tot der gebrekige kosten, naer het verloop van de voorzegde tijd van 14 dagen, dadelijck ende facto te renoveren, sullende door de Heeren Dijkgraaff en Waerschappen meergemeld seer nauwkeurig agt worden gegeven en toezigt genomen werden. Op al hetzelve wel ende naer behooren sal sijn geeffectueerd5 ende nae gekomen. Prozesserende Sij Heeren insinuanten van alle kosten en schaden, die door nalatigheijd en van devoir6 van alle hetselve sullen mogen komende te resulteren en veroirsaecken versoekende daer op antwoord van Cornelis Pietersz, Jacob Schuijtemaker en Jan Maertensz Scheur, Schepenen van St Maerten voorzegt te antwoorden. Aldus geinsinieert ende geprozeszeert tot st Maerten voorzegt, ter prezentie en overstaen van Jacob de Wolff bode Cornelis Cleasz Duijn, als getuijgen hiertoe verzogt. Cornelis Coningh Notaris publiec 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1997 | | pagina 30