Het jaar 1765 betekent een absoluut dieptepunt. Wegens een tekort van 700 gulden in de rekening zijn dijkgraaf
en molenmeesters genoodzaakt ondersteuning aan te vragen bij de Gecommiteerde Raden voor het
Noorderkwartier te Hoorn17.
De algemene agrarische opleving die in het begin van de 19e eeuw inzet en in geheel Nederland waarneembaar
is, doet ook in de polder het Woudmeer het tij ten gunste keren. Uit een enquete door het Departementaal Bestuur
in 1813 komt naar voren dat de opbrengst van de opslag voldoende is voor het onderhoud van de dijken18. De 92
morgen rietland zijn waarschijnlijk inmiddels in cultuur gebracht, daar ze onder de opgegeven oppervlakte van
230 morgen niet meer apart worden genoemd.
In de bestuurlijke verhoudingen gaat in het begin van de 19e eeuw eveneens iets veranderen. Mochten
polderbsturen in de Franse tijd nog zelf de zaken regelen, met de komst van het koninkrijk komen ze geleidelijk
onder het toezicht van het rijk en vooral de provincie. De benoeming van de dijkgraven is een zaak van de
Koning geworden, terwijl de vaststelling van onder ander reglementen, keuren, rekeningen en salarissen een
aangelegenheid wordt van het provinciaal bestuur. In deze periode is er ook een verandering gekomen in de
bemaling. Waren er in 1813 nog twee molens, in 1851 en 1860 blijkt de bemaling door één vijzelmolen te
geschieden19.
De vaststelling in 1854 van het Algemeen reglement van bestuur voor de waterschappen in Noord-Holland
betekent een modernisering van het polder- en waterschapsbestuur. De in het verleden zo verschillende- en soms
onduidelijke- bestuursbevoegdheden worden in dit reglement beter geregeld. Ter regeling van de resterende locale
verschillen kunnen Provinciale Staten een bijzonder reglement van bestuur voor een polder of waterschap
vaststellen. Het eerste Bijzonder reglement ontvangt de polder Woudmeer in 1874, de keur of politieverordening
in 187520. Aan de laatste moeten Gedeputeerde Staten hun goedkeuring verlenen. Sinds 1854-tot het opgaan per
1 januari 1980 in het nieuw gevormde waterschap Groot Geestmerambacht-bestaat het bestuur van de
Woudmeer uit een dijkgraaf en vier molenmeesters; later voorzitter en leden geheten, aangevuld met een
secretaris penningmeester. De bemaling met een vijzelmolen is blijkbaar onvoldoende, want in 1877 besluit het
bestuur de bemalingswerktuigen uit te breiden met een (hulp)stoomgemaal. Op 9 October 1877 wordt het
stoomgemaal in werking gesteld. Een stoommachine met een vermogen van IV2 pk, voldoende voor het uitmalen
van 27 kubieke meter water per minuut. De goede afloop van de officiële inwerkingsstelling is aanleiding voor
een gezamenlijke maaltijd bij kastelein Govers waarbij het aan "vele toepasselijke toasten op de voortdurende
bloei des polders niet ontbreekt"21. Dat de stichtingskosten van het stoomgemaal, (fl 14.219,92) de begroting met
ca. fl. 1400,- hebben overschreden mag de pret blijkbaar niet drukken.
De levensduur van een stoomketel is echter geringer dan die van een molen. Reeds in 1906 moet het bestuur de
stemgerechtigde ingelanden bijeenroepen, met het voorstel de stoomketel te vervangen. Een stemgerechtige
ingeland stelt voor het stoomgemaal af te schaffen. Naar zijn mening moet de nog in bedrijf zijnde molen
voldoende zijn voor de bemaling, waarbij hij verwijst naar de polder Valkkoog" Daar verder niemand van de
aanwezigen bezwaren heeft wordt het bestuursvoorstel aangenomen. Twintig jaar later eindigt het stoomtijdperk
voor de polder Woudmeer door de installatie in 1926 van een electrisch aangedreven gemaal23, en zo is het tot het
eind van de zelfstandige polder Woudmeer gebleven.
Gebleven is ook de jaarlijkse betaling aan de Heer Hugo Waardpolder. Zij het dan dat deze in 1931 voorlopig
voor het laatst betaald is. Inderdaad, voorlopig. Enkele jaren later ontvangt het bestuur een schrijven van de
hoofdingenieur-directeur van de Provinciale Waterstaat, de heer Thomés, die meedeelt dat zijn dienst
rechthebbende op de fl 110,- is geworden. Hij beroept zich hierbij op het feit dat na het uitvoeren van
kanalisatiewerkzaamheden rond Rustenburg enkele waterlopen in beheer zijn gekomen bij zijn dienst. De
besturen van de polders Schagerwaard en Woudmeer bestrijden deze claim met het argument dat hun polders
door deze kanalisatiewerkzaamheden juist niet meer lozen op de Schermerboezem maar op de Raakmatsboezem.
Door deze verandering in de affnaling is naar hun mening de rechtsgrond aan de jaarlijkse betaling ontvallen.
Met hoge heren is het echter slecht kersen eten. In 1962 beslissen Gedeputeerde Staten ten gunste van de
Provinciale Waterstaat. Bij overeenkomst wordt de eeuwigdurende jaarlijkse betaling omgezet in een betaling
gedurende 40 jaar aan de provincie onder de naam "Merencontributie"24.
12