POLDER WOUDMEER RUIM 350 JAAR
Rond 1300 bestaat de bodem van het Ambacht van West-Friesland, genaamd Geestmerambacht voor ongeveer
de helft uit water1. Aan droogmaking van de binnenmeren wordt in de volgende 250 jaar nog geen aandacht
besteed daar de strijd tegen het buitenwater en het onderhoud van de Westfriese Omringdijk alle aandacht en
energie opeisen. Eerst in het midden van de 16e eeuw wordt daarmee een begin gemaakt door het bedijken en
droogmaken van het Dergmeer (vóór 1550) en het Kerkmeer (1547)2. In de daarop volgende 100 jaar veranderd
door het bedijken en droogmaken van alle meren het landschap van het Geestmerambacht aanzienlijk. De
droogmaking van het Woudmeer of Langedijkerwaard in 1635 is het sluitstuk van dit proces3.
De voorwaarden voor het ondernemen van landwinningsprojecten zijn in de tweede helft van de 16e eeuw
gunstig. Enerzijds door de ontwikkeling van de molenbouwtechniek, anderzijds door het beschikbaar komen van
kapitaal verdiend met de handel.
Het Woudmeer, een van de kleinere meren ten noorden van de Heer Hugowaardpolder in de Heerlijkheid Heeren,
of Harencarspel behoorde oorspronkelijk aan het Huis Egmond. Maar door de verkopen op last van het Hof van
Holland in 1607 en 1612 komt het in het bezit van de vroedschapppen en gecommiteerden van het gemene land
van Geestmerambacht. Dezen verkopen hun in 1612 verworven bezit in 1631 aan de uiteindelijke bedijkers voor
330 gulden per morgen water4.
Het voornemen van deze heren is echter met de eerste keer dat er sprake is van een plan tot bedijking van de
Woudmeer. Uit de bronnen zijn er twee eerdere pogingen bekend. De eerste van Aelbrecht Willems en consorten
die in 1571 een octrooi ontvangen van Philips II voor de tijd van drie jaar5. De omstandigheden zijn echter
ongunstig. Het Geestmerambacht is de gevolgen van de overstromingen veroorzaakt door de Allerheiligenvloed
van 1570 vermoedelijk nog nauwelijks te boven. In 1573 volgt het opzettelijk doorsteken van de dijken met de
bedoeling de Spanjaarden voor Alkmaar te verdrijven. Van de voorgenomen bedijking komt niets, zodat het
octrooi verloopt0.
De tweede poging dateert van 1589/1590. Gravin Sabina van Egmond, vruchtgebruikster van de Egmondse
goederen, heeft in 1589 namelijk toestemming van het Hof van Holland gekregen om, ter vergroting van haar
inkomsten, enkele meren waaronder het Woudmeer te bedijken. De vertegenwoordigers van Sabina laten zich
langs de meeroevers varen om de grenspalen te kunnen plaatsen. Op 10 mei 1590 doen ze daarbij het Woudmeer
aan. De afpaling van het Woudmeer levert geen problemen op daar het meer geheel eigendom is van het Huis
Egmond. Bij de meren echter waar sprake is van gemengd eigendom en/of jurisdictie ontstaan problemen over de
eigendom van de aangewassen rietlanden. Hierover onstaat een proces waardoor de bedijking van enkele meren
nogal wordt opgehouden. Wel worden ingedijkt, de Slootgaard, het Diepsmeer en het Jaerlingermeer7. Waarom
het Woudmeer, waarover geen proces loopt, in deze periode niet wordt bedijkt is onbekend.
In 1631 lijkt het dan uiteindelijk tot bedijking te zullen komen, zij het dan dat door verandering van de
waterstaatkundige toestand een nieuw probleem is gerezen. Door de inmiddels gereed gekomen bedijking van de
Heer Hugo Waard in 1625 is geen boezemwater meer voorhanden. Op grond van het koopcontract van 1631
moeten de bedijkers van het Woudmeer daarom, alvorens zij tot bedijking mogen overgaan, een overeenkomst
aangaan met de bedijkers van de Heer Hugo Waardpolder inzake het uitmalen van het water van de toekomstige
polder Woudmeer op de Schermerboezem. In 1634 komt er een accoord waarin wordt bepaald dat de bedijkers
van het Woudmeer aan de Heer Hugo Waardpolder een eenmalige betaling van 500 Carolus gulden zullen doen
en jaarlijks een betaling van 110 Carolus gulden. Dit als bijdrage aan de bouw en het onderhoud van de strijkmo
lens van de Heer Hugo Waarpolder8.
Nog kan het feitelijke werk niet beginnen. Eerst moeten de Staten van Holland en West-Friesland hun formele
toestemming verlenen. 9
Op 1 maart 1635 verlenen de Staten het gevraagde octrooi tot bedijking en droogmaking van het Woudmeer
Naast vergunning tot bedijking en droogmaking ontvangen de bedijkers eveneens, zoals gebruikelijk, voor een
periode van 15 jaar vrijstelling van belastingen, rechten en tienden. Daar het benodigde kapitaal blijkbaar ook
beschikbaar is staat niets de bedijking nu nog in de weg. De eerste stap in het bedijkingsproces is het graven van
een ringsloot en het opwerpen van een kade.
10